HC 2, Onderscheidend vermogen, effectgrootte en eenweg ANOVA 1 Flashcards

1
Q

Nederlands voor Power

A

Onderscheidend vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Engels voor onderscheidend vermogen

A

Power

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Power

A

De kans op het verwerpen van de nulhypothese, gegeven dat deze in de werkelijkheid niet waar is, dus de kans op het juist verwerpen van de nulhypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Type 1 fout

A

in je steekproef vind je een significant effect waardoor je de nulhypothese
verwerpt, maar in de populatie is er geen significant effect β†’ onterecht verwerpen van de nulhypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De ans dat H0 onterecht verworpen wordt is gelijk aan

A

de gekozen alfa, meestal 0.05

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Type 2 fout

A

in je steekproef vind je geen significant effect, waardoor je de nulhypothese
behoudt, maar in de populatie is er wel een significant effect (𝐻1 is waar) β†’ onterecht behouden van de nulhypothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de kans op H0 niet verwerpen wanneer h0 waar is

A

de kans is 1-alfa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de kans op het verwerpen van H0 terwijl H0 waar is

A

de kans is alfa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de kans op H0 niet verwerpen als H1 waar is

A

de kans is beta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de kans op H0 verwerpen als H1 waar is

A

de kans is 1- beta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe bereken je de power makkelijk gezegd

A

1 - beta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het stappenplan voor het bepalen van de power van een toets

A
  1. Bepaal de Zcv onder de H0
  2. Bepaal het steekproefgemiddelde Xcv dat bij Zcv hoort
  3. Reken de kritieke grenswaarde Xcv om naar de Zh1 waarde onder H1
  4. Het onderscheidend vermogen is gelijk aan de kans
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe bepaal je Zcv onder de H0

A
  • Kijk voor de kritieke waarde in tabel B.2, kijk in de kolom van de gegeven a in de laatste rij met oneindig
  • Als de Ha eenzijdig is met een < erin dan is de Zcv negatief
  • Bij alle z- waarden hoger dan Zcv verwerpen we H0
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe bepaal je het steekproefgemiddelde Xcv dat bij Zcv hoort onder de H0

A

X𝑐𝑣 = πœ‡(𝐻0) + 𝑍𝑐𝑣 Γ— 𝜎(x)
waarbij
𝜎(x) = 𝜎 : wortel N

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe reken je de kritieke grenswaarde Xcv om naar de Zh1 waarde onder h1

A

𝑍(𝐻1) =(𝑋 βˆ’ πœ‡(π‘―πŸ)): 𝜎(𝑋)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat moet je doen met je Z(h1) om de power te krijgen

A

Je kijkt in tabel B1, wanneer de kritieke Xcv waarde zich bevindt tussen πœ‡0 en πœ‡1 moet je bij proportion in body kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat moet je doen als de Z(h1) waarde precies tussen 2 andere waarden zit

A

Je neemt het gemiddelde van deze 2 waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke factoren beinvloeden de power

A
  • alfa
  • N
  • 𝜎(π‘₯)
  • πœ‡(𝐻1)
  • Effectgrootte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe beinvloed alfa de power

A

Bij een kleinere alfa heb je een kleiner verwerpingsgebied, waardoor je minder snel een significant effect effect hebt en hierdoor een kleinere power

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe beinvloed de steekproefgrootte de power

A

Als je een grotere steekproefgrootte hebt, heb je een grotere Z waarde en dus een grotere power

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe beinvloed de standaarddeviatie de power?

A

Een kleinere 𝜎 zorgt voor een grotere Z-waarde en dus een grotere power

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe heeft de πœ‡h1 of de ware πœ‡ onder h1 invloed op de power?

A

De ware πœ‡ heeft invloed via het verschil. Als het verschil tussen de ware πœ‡ onder h1 en de πœ‡ bij h0 groter is, heb je een grotere z-waarde en dus een grotere power

23
Q

Hoe heeft de effectgrootte invloed op de power?

A

Als je een grotere effectgrootte hebt, heb je een grotere kans op het verwerpen van H0 en dus een grotere power

24
Q

Effectgrootte

A

Hoe groot is het effect wat we vinden in onze steekproef

25
Q

Wat is praktisch significant

A

Dat je in de praktijk ook iets met het resultaat kunt. Als je een hele grote steekproef hebt en het effect is maar heel klein heb je er in de praktijk soms niets aan

26
Q

2 belangrijke maten voor de effectgrootte bij het vergelijken van gemiddelden

A

Cohens d
(Partiele) verklaarde variantie πœ‚2

27
Q

Wat onderzoekt Cohen’s d

A

Hoe groot is het relatieve verschil in de groepen

28
Q

Wat onderzoekt (PartiΓ«le) verklaarde variantie πœ‚2?

A

Hoeveel procent van alle variantie in Y wordt verklaard door X, hoeveel variantie wordt door groepslidmaatschap verklaard

29
Q

Wanneer is een effect klein?

A

Bij een d van 0.2
Bij een πœ‚2 van 0.01

30
Q

Wanneer is een effect middelgroot?

A

Bij een d van 0.5
Bij een πœ‚2 van 0.06

31
Q

Wanneer is een effect groot?

A

Bij een d van 0.8
Bij een πœ‚2 van 0.14

32
Q

Hoe reken je de effectgrootte uit voor 1 groep?

A

𝑑 = 𝑑*√(1/𝑁)

33
Q

Hoe reken je de effectgrootte uit voor 2 groepen met eenzelfde steekproefgrootte?

A

𝑑 = π‘‘βˆš((1/𝑛1) + (1/𝑛2))

34
Q

Hoe reken je de effectgrootte uit bij 2 groepen die niet evenveel personen hebben?

A

πœ‚2 =𝑑2/(𝑑2 + 𝑑𝑓)

35
Q

Wat is de df bij het berekenen van de effectgrootte bij 2 ongelijke groepen?

A

𝑑𝑓𝑀 = 𝑛1 + 𝑛2 βˆ’ 2

36
Q

Waar staat ANOVA voor

A

ANalysis Of VAriance = variantieanalyse

37
Q

Wat onderzoek je bij een ANOVA

A

Je gaat hiermee de gemiddelden van (experimentele) groepen vergelijken (twee of meer!) Een onafhankelijke 𝒕-toets vergelijkt altijd twee gemiddelden (deze kan dus ook gebruikt
worden wanneer er twee gemiddeldes zijn), maar ANOVA kan er twee of meer vergelijken
Een ANOVA van twee groepen is dus gelijk aan een onafhankelijke 𝑑-toets

38
Q

Between-subjects design

A

in elke conditie is er een onafhankelijke steekproef β†’ mensen in de
experimentele groep zijn andere mensen dan de mensen in de controlegroep

39
Q

Within subjects design

A

proefpersonen kunnen blootgesteld worden aan meerdere condities
(= design met herhaalde metingen)

40
Q

Factoren

A

De onafhankelijke variabelen, deze zijn categorisch (behandeling en leeftijd bv)

41
Q

Niveaus

A

De categorien van de factoren (bij leeftijd 0-10, 10-20, 20-30, 30+)

42
Q

Factorial design

A

Design met meerdere factoren

43
Q

Conditie

A

Elke combinatie van niveaus

44
Q

Fully crossed factorial design

A

een design
waarbij men ieder niveau heeft β€˜gecrossed’
en geΓ―nteresseerd is in alle combinaties β†’
een experimenteel design met drie factoren
met elk 3 niveaus, heeft dus 3 x 3 = 9
condities

45
Q

Wat is de K bij ANOVA?

A

Het aantal groepen of condities

46
Q

2 manieren om H0 op te stellen voor ANOVA

A

𝐻0 ∢ πœ‡1 = πœ‡2 = β‹― = πœ‡πΎ = πœ‡
𝐻0 : π‘Žπ‘˜ = πœ‡π‘˜ βˆ’ πœ‡ = 0

Waar a het treatment effect is, en de πœ‡ zonder subscript het overkoepelend gemiddelde

47
Q

Kan ANOVA alleen bij experimentele data toegepast worden

A

Nee, kan ook bij niet-experimentele data

48
Q

Waarom hebben we ANOVA nodig, en kunnen we niet gewoon heel veel t toetsen doen?

A

Stel dat de drie groepen in het voorbeeld hierboven niet van elkaar verschillen (𝐻0 kan dus niet
verworpen worden) en we testen met π‘Ž = 0.05, dan 𝑃(𝑑𝑒𝑛 π‘šπ‘–π‘›π‘ π‘‘π‘’ éé𝑛 𝑇𝑦𝑝𝑒 𝐼 π‘“π‘œπ‘’π‘‘ | 𝐻0) =
1 βˆ’ (1 βˆ’ 0.05)πŸ‘ = 0.143 β†’ (1 βˆ’ 0.05) is de kans op het maken van géén Type I fout
* (1 βˆ’ 0.05)πŸ‘, waarbij de drie verwijst naar het aantal 𝒕-toetsen wat je uitvoert!
* 0.143 is veel groter dan de kans die wij vaststelden (0.05)

49
Q

Experiment wise Type 1 error rate

A

De kans op tenminste 1 Type 1 fout

50
Q

Test wise Type 1 error rate

A

Het risico op een Type 1 fout voor een individuele toets

51
Q

Welke 2 manieren zijn er om de type 1 fout hetzelfde te houden

A

Een omnibus toets (zoals ANOVA)
Gebruiken van een aangepaste alfa

52
Q

Hoe werkt de logica van een ANOVA?

A

Stel, een procedure om te kijken of twee gemiddelden van elkaar verschillen werkt niet. We hebben één
maat nodig die aangeeft hoeveel de gemiddelden van de groepen van elkaar verschillen = spreiding van
de gemiddelden. De oplossing (één maat voor de spreiding van gemiddelden) is de variantie van
gemiddelden gebruiken als maat voor de spreiding van gemiddelden β†’ om te toetsen of gemiddelden
van elkaar verschillen, moeten we dus de variantie van de gemiddelden berekenen. Vandaar de naam
variantieanalyse β†’ we vergelijken de variantie tussen groepsgemiddelden met de variantie binnen
groepen

53
Q

Als de variantie binnen groepen groter is dan de variantie tussen groepen…

A

… kunnen we niet zeggen dat de spreiding toe te schrijven is aan groepslidmaatschap, we kunnen dan niet zeggen dat de groepen verschillen

54
Q

Wanneer de variantie tussen groepen groter is dan de spreiding binnen groepen…

A

… kunnen we de spreiding wel toeschrijven aan groepslidmaatschap en kunnen we dus concluderen dat de groepen verschillen