H8 - Denken, taal en intelligentie Flashcards

1
Q

denken

A

mentale manipulatie van respresentaties van kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

analoge representaties

A

mentale representaties die sommige van de fysieke kenmerken van objecten hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

symbolische respresentaties

A

abstracte mentale representaties die niet overeenkomen met de fysieke kenmerken van objecten of ideeën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

concept

A

categorie of klasse van gerelateerde items: bestaat uit mentale representaties van de items

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

prototype model

A

een manier van denken over concepten: binnen een categorie is er een beste voobeeld - een protoype - voor een categorie. Zoals een roos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

exemplar model

A

een manier van denken over concepten: alle leden van een categorie zijn voorbeelden en samen vormen ze het concept en bepalen wat binnen de categorie valt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

stereotypen

A

cognitieve schema’s die ervoor zorgen dat gemakkelijk en snel info kan worden verwerkt over mensen gebaseerd op hun lidmaatschap van bepaalde groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

script

A

een schema dat richting geeft aan gedrag over een tijd in een situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

problem solving

A

finding a way around an obstacle to reach a goal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

heuristieken

A

shortcuts die worden gebruikt om de hoeveelheid denken dat nodig is voor een beslissing te verminderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

anchoring

A

De neiging om bij het oordelen je te baseren op de eerste info die je kreeg of op info die het snelst naar boven komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

framing

A

de neiging om de nadruk te leggen op potentiele gains of losses van tenminste één alternatief bij het maken van een beslissing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

representativeness heuristic

A

een persoon of object plaatsen in een categorie als die persoon of het object lijkt op het prototype voor die catgorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

somatic markers

A

lichamelijke reacties die ontstaan door emotionele evaluatie van de consequenties van je acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

affective forecasting

A

de neiging van mensen om te overschatten hoe gebeurtenissen hen zullen laten voelen in de toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

affect-as-information theory

A

mensen gebruiken de huidige stemming om oordelen te maken.

17
Q

restructuring

A

een nieuwe manier van denken over een probleem waardoor je tot een oplossing komt

18
Q

mental sets

A

probleemoplossingsstrategieën die in het verleden gewerkt hebben.

19
Q

functional fixedness

A

Hebben van vaste ideeën over typische functies van objecten

20
Q

morphemes

A

Kleinste taaleenheden die betekenis hebben

21
Q

phonemes

A

basic sounds of speech, bouwstenen van taal

22
Q

Wernicke’s gebied

A

gebied in de linker hemisfeer waar temporale en pariëtele kwabben samenkomen, dit heeft te maken met taalbegrip

23
Q

linguistic relativity theory

A

de claim dat taal gedachten bepaald.

24
Q

telegrafische spraak

A

Neiging van peuters om te spreken in zinnen die woorden en grammatica missen maar een logische syntax volgen en veel betekenis hebben.

25
surface structure
het geluid en de volgorde van woorden
26
deep structure
de impliciete betekenis van zinnen
27
phonics
onderwijsmethode voor het leren lezen van Engels die focust op de associatie tussen eltters en hun fonemen
28
whole language
onderwijsmethode voor het leren lezen van Engels die focust op de betekenis van de woorden en het begrijpen hoe woorden aan elkaar gelinkt zijn in zinnen.
29
mentale leeftijd
bekijken van een kinds intellectuele situatie in vergelijking met die van peers.
30
vloeiende intelligentie
intelligentie reflecteert de capaciteit om info te verwerken, begrijpen van relaties en logisch denken, specifiek in nieuwe of complexe situaties.