H6 - Leren Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

een relatief lange verandering in gedrag, als gevolg van ervaring

A

leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

reageren na herhaalde blootstelling aan een stimulus of gebeurtenis

A

nonassociatief leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Twee stimuli of gebeurtenissen linken die samen gebeuren

A

associatief leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gedrag eigen maken of veranderen nadat je bent blootgesteld aan iemand anders die dat gedrag vertoonde.

A

observationeel leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een afname in de reactie van iemand na herhaalde blootstelling aan een stimulus

A

habituatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een toename in de reactie van iemand na herhaalde blootstelling aan een stimulus

A

sensitisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een type van associatief leren waarbij een neutrale stimulus een geconditioneerde stimulus wordt omdat deze geassocieerd wordt met een ongeconditioneerde stimulus die al het gedrag produceert.

A

Klassieke conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ongecondtioneerde respons (UR)

A

een respons die niet geleerd is, een soort reflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ongecondtioneerde stimulus (US)

A

een stimulus die een respons tot gevolg heeft zonder dit geleerd te hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

geconditioneerde stimulus (CS)

A

een stimulus die een respons tot gevolg heeft alleen nadat er is geleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geconditioneerde respons (CR)

A

respons op een geconditioneerde stimulus, de reactie is aangeleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

proces waarbij de gecondtioneerde respons verzwakt wordt als de gecondtioneerde stimulus herhaalt wordt zonder de ongecondtioneerde stimulus

A

extinctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een proces waarbij een hiervoor extincte gecondtioneerde respons weer terugkomt nadat de gecondtioneerde stimulus gepresenteerd wordt

A

spontaan herstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rescorla-Wagner model

A

een cognitief model van klassieke conditionering: leren is afhankelijk van de mate waarin de Us onverwacht of verrassend is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een type van klassieke conditionering waarbij neutrale stimuli veranderen in stimuli die angst oproepen

A

angstconditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een leerproces waarbij de gevolgen de kans bepalen dat een actie weer zal worden gedaan in de toekomst

A

operante conditionering/instrumentale conditionering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Thorndike’s algemene theorie van leren: elk gedrag dat leidt tot een situatie van tevredenheid zal waarschijnlijk weer gebeuren en als het tot een irritante situatie leidt zal het minder snel weer gebeuren

A

law of effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

reinforcer

A

een stimulus die volgt op een respons en die de kans dat een respons weer zal gebeuren doet stijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een proces van operant conditioneren: reinforcing gedrag dat steeds dichter bij het gewilde gedrag komt

A

shaping

20
Q

positive reinforcement

A

snoepje

21
Q

negative reinforcement

A

niet schreeuwen omdat iemand wel zijn kamer op heeft geruimd

22
Q

continuous reinforcement

A

type van leren waarbij gedrag aangemoedigd wordt iedere keer als het gebeurt.

23
Q

partial reinforcement

A

type van leren waarbij gedrag af en toe wordt aangemoedigd (met tussenpauzes)

24
Q

partial-reinforcement extinction effect

A

Het feit dat gedrag beter aanhoudt onder partial reinforcement dan onder continuous reinforcement

25
Q

positive punishment

A

Niet je taak gedaan, nu moet je nog een taak doen

26
Q

negative punishment

A

spelcomputer afpakken zodat iemand de volgende keer wel na het afgesproken uur stopt met spelen

27
Q

het gebruik van operante condtionering technieken om gedrag dat je niet wil te elimineren en vervangen met gedrag dat je wel wil

A

gedragsmodificatie

28
Q

een visuele of ruimtelijke mentale representatie van een omgeving

A

cognitieve kaart

29
Q

leren dat plaatsvindt terwijl er geen reinforcement is

A

latent leren

30
Q

modeling

A

de imitatie van geobserveerd gedrag

31
Q

Twee typen van observationeel leren

A

modeling en vicarious/indirect leren

32
Q

vicarious/indirect leren

A

De consequenties van een actie leren door te zien hoe anderen beloont of gestraft worden voor de actie.

33
Q

spiegelneuronen

A

neuronen die geactiveerd worden als je een ander iets ziet doen en als je zelf ook deze actie uitvoert.

34
Q

dishabituatie

A

de toename in een respons door een verandering in iets bekends

35
Q

sensitisatie

A

extra gevoeligheid omdat er vaker blootstelling aan de stimulus is

36
Q

Leren dat een bepaalde gebeurtenis een andere gebeurtenis voorspelt

A

conditionering

37
Q

acquisitie (verwerving)

A

aanleren van een associatie

38
Q

tweede-orde conditionering

A

een gecondtioneerde stimulus wordt niet direct geassocieerd met een ongeconditioneerde stimulus maar maar met andere stimuli die geassocieerd zijn met de ongeconditioneerde stimulus

39
Q

stimulusgeneralisatie

A

stimuli die lijken op de geconditioneerde stimulus veroorzaken ook de geconditioneerde respons

40
Q

stimulusdiscriminatie

A

onderscheid leren maken tussen soortgelijke stimuli als de ene wordt geassocieerd met de ongeconditioneerde stimulus maar de andere niet.

41
Q

uitdoving (extinctie)

A

als de bel (stimulus) vaker rinkelt maar er geen voedsel meer volgt, verdwijnt de ongeconditioneerde respons met de tijd

42
Q

spontaan herstel

A

na uitdoving als er wel weer een bel gaat gevolgd door voedsel leert de hond heel snel weer de oude associatie

43
Q

contiguïteit

A

stimuli moeten tegelijkertijd of kort na elkaar aangeboden worden

44
Q

nucleus accumbens

A

gebied dat met genot te maken heeft

45
Q

counterconditionering

A

laten verdwijnen van een fobie door mensen bloot te stellen aan hun angst en hen intussen een plezierige taak te laten uitvoeren