H14 - psychological disorders Flashcards

1
Q

psychopathologie

A

ziekte of stoornis van het brein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

etiologie

A

factoren die bijdragen aan de ontwikkeling van een stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Research Domain Criteria

A

Een methode die basisaspecten van functioneren definieert en ze over meerdere niveaus van analyse bekijkt, van genen tot breinsystemen tot gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

assessment

A

vaststelling van een persoons cognitieve, gedrags- of emotionele functioneren om een mogelijk psychologische stoornis te diagnosticeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

comorbidity

A

het samen voorkomen van stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe behandel je een client?

A

eerst assessment, dan diagnose, behandeling, en verdere assessment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar bestaat assessment uit?

A

self-reports, observaties, interviews

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

diathesis-stress model

A

een diagnostisch model dat zegt dat een stoornis kan ontwikkelen als een onderliggende kwetsbaarheid met een nare gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

family systems model

A

diagnostisch model dat problemen van een individu als indicatie ziet voor problemen binnen de familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

socioculturele model

A

diagnostisch model dat psychopathologie ziet als een resultaat van de interactie tussen individuen en hun cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cognitive-behavioral approach

A

een diagnostisch model dat psychopathologie ziet als een resultaat van geleerd, maladaptive gedachten en beliefs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

diathesis

A

onderliggende kwetsbaarheid, door omgeving of genen, dat kan leiden tot ontwikkeling van psychologische stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen inernalizing en externalizing disorders?

A

internalizing disorders komen vaker voor bij vrouwen, gaat over negatieve emoties, externaliserende stoornissen komen vaker voor bij mannen en gaan over ontremming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

generalized anxiety disorder

A

een diffuse staat van constante angstigheid die niet geassocieerd wordt met een specifiek object of gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

panic disorder

A

een angststoornis die bestaat uit plotse overweldigende angstaanvallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

agoraphobia

A

angststoornis met angst of in situaties te zijn waar je niet of moeilijk weg kunt

17
Q

OCD

A

stoornis met frequente intrusive thoughts and compulsive actions

18
Q

OCD-cycle

A

anxiety, compusion, relief, obsession

19
Q

PTSD

A

stoornis met frequente nachtmerries, intrusive thoughts, flashbacks gerelateerd aan eerder trauma.

20
Q

major depressive disorder

A

stoornis waarbij iemand zwaar negatieve stemming heeft of geen interesse in normaal plezierige activiteiten

21
Q

learned helplessness

A

een cognitief model van depressie waarbij mensen het gevoel hebben geen controle te hebben over de gebeurtenissen in hun leven.

22
Q

bipolar I

A

stoornis met extreem positieve stemming gedurende manische episode en vaak depressieve episodes ook erbij.

23
Q

bipolar II

A

stoornis met afwisselende perioden van extreme depressie en milde positieve stemming

24
Q

dissociatieve stoornissen

A

stoornissen waarbij er disruptions in de identiteit, geheugen of bewustzijn zijn.

25
dissociative identity disorder
Twee of meer verschillende identiteiten in één individu
26
schizofrenie
alterations in thoughts, perceptie of bewustzijn, wat leidt tot psychose
27
delusions
verkeerde overtuigingen gebaseerd op incorrecte inferences over de realiteit
28
disorganized speech
spreken in incoherente manier met veel veranderende onderwerpen en rare of ongepaste dingen
29
hallucinaties
Sensorische percepties die ervaren worden als echt, maar zonder externe bron
30
negative symptoms
symptomen van schizofrenie die tekorten in functioneren zijn, dus apathie, geen emotie, langzamere spraak en beweging
31
borderline personality disorder
verstoringen in identiteit, stemming, en impulscontrole
32
antisocial personality disorder
mensen doen sociaal ongewenst gedrag, hedonistisch en impulsief en geen empathie
33
autismespectrumstoornis
ontwikkelingsstoornis met tekorten in sociale interactie, communicatie en beperkte interesses
34
ADHD
stoornis met rusteloosheid, onoplettendheid en impulsiviteit