H6: Energie, ATP en enzymen Flashcards

1
Q

Wat is het metabolisme

A

Het totaal van chemische reacties in een organisme (levenskenmerk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doet een cel met energie uit de omgeving

A

Dit heeft hij nodig om te functioneren. De energie uit de omgeving wordt omgezet in een energievorm die op dat moment en die plek nodig is in de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn Katabole reacties:

A

Afbraak van een molecuul

- Energie komt vrij (exotherm of exergoon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn anabole reacties (ezelsbruggetje anabole steroïden zijn gebruikt om spiermassa op te bouwen)

A

Opbouw van een molecuul

- kost energie (endotherm/ endergeen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kinetische energie

A

Bewegingsenergie –> alles wat met bewegen te maken heeft.

vb. bewegen van je spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Thermische energie

A

warmte

vb. warmte die je uitstraalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Potentiële energie

A

Energie opgeslagen in moleculen (: Energie die er potentieel is maar even opgeslagen is dus nu even niet wordt gebruikt) –> vb. zetmeel

bijv. Chemische energie: de energie komt vrij bij chemische reacties tussen moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Chemische energie

A

De energie komt bij chemische reacties tussen moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Thermodynamica

A

Bestudeert de verandering van een energievorm naar een andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

1e wet van thermodynamica; wet behoud van energie

A

Energie kan worden verplaatst of veranderd, maar niet vernietigd of gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2e wet van thermodynamica: de toename van de wanorde bij verplaatsing energie

A
  • Bij elke verplaatsing of verandering vindt verspreiding van energie plaats ( in warmte`)
  • Bij elke verplaatsing of verandering van energie neemt de wanorde/ entropie/ bewegingsvrijheid van moleculen toe in de wereld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Entropie

A

De behoefte om je te verspreiden/ om chaos te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat neemt toe bij elke verplaatsing/ verandering van energie

A

de wanorde/ entropie/ bewegingsvrijheid van moleculen in de wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvan hangt het af of verplaatsingen van energie spontaan verlopen?

A
  • Hoeveelheid energie in het sysyteem
  • Hoeveel orde in het systeem
  • De temperatuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is vrije energie?

A

Deel van de energie van een systeem dat arbeid kan verrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de formule van de verandering in Gibbs vrije energie?

A

ΔG= ΔH – TΔS

(ΔG= ΔH – T x ΔS)

Δ= Verschil in

ΔG: Beschikbare energie
H: (Chemische energie v.d moleculen of enthalpie)
T: (absolute temperatuur) in kelvin
S: (wanorde, bewegingsvrijheid of entropie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ΔG= ΔH – TΔS

(ΔG= ΔH – T x ΔS)

Waar staat ΔG voor in deze formule?

A

ΔG= Beschikbare energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ΔG= ΔH – TΔS

(ΔG= ΔH – T x ΔS)

Waar staat ΔH voor in deze formule?

A

H= Chemische energie van de moleculen of enthalpie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ΔG= ΔH – TΔS

(ΔG= ΔH – T x ΔS)

Waar staat T voor in deze formule?

A

T= (absolute temperatuur) in kelvin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ΔG= ΔH – TΔS

(ΔG= ΔH – T x ΔS)

Waar staat ΔS voor in deze formule?

A

S= wanorde, bewegingsvrijheid of entropie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer verloopt een reactie spontaan (geen moeite, gaat vanzelf) ?

A

ΔG < 0

Er komt energie vrij; dat vaak in ATP of warmte zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke reacties verlopen spontaan? (naam)

A

Exergone reacties (= exotherme reacties)

23
Q

Wanneer lopen reacties niet spontaan?

A

ΔG > 0

moet energie bij

24
Q

Welke reacties verlopen niet spontaan? (naam)

A

Endergone reacties (= endotherme reactie)

25
Q

Wat is een steady state?

A

Dat is geen evenwicht maar een aantal stapjes na elkaar waar uiteindelijk wel een constant is

26
Q

Wat voor verschillende arbeid/ acties kent de cel?

A
  • Chemische reacties
  • Transport
  • Mechanisch werk

Deze acties kosten vaak energie (endergonisch) welke wordt geleverd door exergonsiche reacties

27
Q

Welk molecuul is de energiedrager tussen reacties?

A

ATP

28
Q

Wat is het verband tussen ATP, endergonische en exergonische reacties?

A

Exergonische reacties leveren ATP en endergonische reacties kosten ATP

(ATP verzorgt de energetische koppeling tussen de cellulaire processen)

29
Q

Hoe zit het molecuul ATP eruit?

A

adenine (een stikstofhoudende base) met eraan ribose (suiker) en daaraan 3 fosfaatgroepen

30
Q

Wat is het energiedragende gedeelte van een ATP molecuul?

A

de 3 fosfaatgroepen

31
Q
  • Hoe laat een fosfaatgroep los bij een ATP molecuul? (ATP –> ADP) en wat ontstaat er daarnaast ook nog bij door hydrolyse?
  • Hoe wordt er van ADP weer ATP gemaakt?
A
  • Door hydrolyse, er ontstaat energie die vrijkomt

- Door een condensatiereactie met energie een fosfaatgroep aan ADP toevoegen

32
Q

????

Wat is fosforylering?

A

1 ATP komt in de beurt en staat een fosfaatje af, die makkelijk kan binden wat voor energie zorgt.

  • ATP faciliteert transport door fosforylering
  • ATP faciliteert mechanisch werk door fosforylering
  • ATP faciliteert chemische reactie door fosforylering
33
Q

Wat doen enzymen

A

Enzymen versnellen metabole reacties in de cel/ een enzym katalyseert een chemische reactie

'’Enzymen verlagen de activeringsenergie (Ea)’’

34
Q

Wat zijn metabole reacties?

A

Alle chemische reacties in de cel (vgm onder andere katabole en anabole reacties)

35
Q

Wat is een katalysator?

A
  • Versnelt een reactie zonder gebruikt te worden door de reactie
  • Een enzym is een katalytisch eiwit
36
Q

Wat is een molecuul dat met een enzym bindt?

A

Substraat

37
Q

Wat is het sleutel-slot principe/ enzym-substraat complex

A
Substraat bindt (tijdelijk) met het enzym op de actieve site van het enzym.
Substraat-enzym complex zorgt voor een grotere activiteit van een enzym als katalysator (''induced fit''
38
Q

Hoe kan de actieve plek (Active site) van het enzym de Ea (activeringsenergie) verlagen?

A
  • De substraten goed oriënteren
  • Het rekken van de substraatbindingen
  • Het veroorzaken van een gunstige micro-omgeving
  • (Tijdelijk) covalent binden met het substraat
39
Q

Wat is de optimumkromme?

A

Een grafiek waarin de temperatuur en/of PH is uitgezet tegen de enzymactiviteit

40
Q

Wat houd Michealis- Menten Kinetiek in?

A

'’Hoe meer substraat je toevoegt, hoe sneller de reactie gaat tot een bepaald maximum’’

41
Q

Waarvan is de activiteit van een enzym afhankelijk?

A
  • Reactiemilieu
  • Substraatconcentratie
  • Specifieke moleculen als: co-factoren, co-enzymen en remmers/ inhibators
42
Q

Hoezo is enzymregulatie noodzakelijk?

A

Omdat enzymen nodig zijn op een beperkt aantal plekken en voor een beperkte tijd

43
Q

Wat zijn de meerdere niveau’s van controle (bij enzymregulatie):

A
  • Regulatie van productie : “aan- of uitzetten van genen’’
  • Regulatie van enzymactiviteit
  • Specifieke locatie
44
Q

Wat zijn specifieke moleculen die enzymactiviteit beïnvloeden:

A
  1. Co-factoren
  2. Co-enzymen
  3. Inhibators (competitief & non- competitief)
45
Q

Wat zijn co-factoren?

A

Anorganische moleculen die activiteit stimuleren (vb. metalen)

'’zorgen ervoor dat het substraat wel past’’

46
Q

Wat zijn co-enzymen?

A

Organische moleculen die activiteit stimuleren (vb. vitaminen)

'’zorgt dat het enzym vervormt zodat het wel past’’

47
Q

Wat zijn inhibitors? en welke 2 soorten zijn er?

A

Moleculen die activiteit remmen (vb. toxische stoffen, gif, pesticide, antibiotica)

  1. Competitief
  2. Niet-competitief
48
Q

Wat is het verschil tussen een competitieve en niet-competitieve inhibitor (ook wel competitieve remmer of non-competitieve remmer) ?

A

Competitieve –> Inhibitor bindt in plaats van het substraat
‘‘Zorgt dat het substraat niet kan binden –> er kan geen reactie plaatsvinden (dus houdt het plekje bezet).
Bij meer substraat is de kans kleiner dat de remmer het plekje krijgt’’

Non-competitieve –> inhibitor inactiveert het enzym
‘‘Gaan op andere plek zitten waardoor het enzym vervormt, waardoor het substraat er niet meer oppast’’

49
Q

Wat is Allerstorische regulatie?

A

Op een andere plek remmen/ activeren

(Activeert of remt de activiteit van het enzym (door te switchen tussen actieve en niet-actieve vorm van het enzym))

Activator –> stabiele actieve vorm van het enzym
Remmer –> stabiele niet-actieve vorm van het enzym

50
Q

Wat is coöperatieve regulatie?

A

Binding zorgt ervoor dat de volgende in de goede vorm komt en weer kan binden

(vermenigvuldigt de activiteit door de vorm/ conformatie van alle subeenheden)

51
Q

Wat houdt het begrip amplificatie in?

A

'’1e substraat maakt het enzym actief, het volgende nog actiever etc. soort vermenigvuldiging in plaats van optellen’’

52
Q

Wat houdt enzymregulatie door negatieve feedback in?

A
  • Remming door terugkoppeling (feedback inhibition) zorgt voor remming van - metabole route door/tot het eindproduct.
  • Hierdoor gecontroleerde omzetting van substraat naar product
53
Q

Wat houdt enzymregulatie door locatiebepaling in?

A

vb. Mitochondriën waar enzymen in zitten die betrokken zijn bij verbranding en energiehuishouding.
vb. lysosoom waar allemaal enzymen inzitten voor afbraak