H12 mitose en de celcyclus Flashcards

1
Q

Wat is mitose?

A

Gewone celdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is meiose?

A

Reductiedeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de functies van celdeling?

A
  • Vermeerdering
  • Groei en ontwikkeling
  • Vervanging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een kernmerk van celdeling?

A

Dat dochtercellen identiek genotype hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoeveel chromosomen en chromosomenparen heeft een mens?

A

46 chromosomen
23 chromosomenparen

'’EUKARYOTEN HEBBEN EEN VAST AANTAL CHROMOSOMEN’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer zijn chromosomen zichtbaar?

A

Alleen tijdens mitose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat voor soort chromosoom hebben prokaryoten?

A

Een cirkelvormig chromosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het genoom?

A

Al het DNA van een cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het nucleaire genoom?

A

Het genoom (al het DNA van een cel) dat zich in de celkern bevindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zijn somatische cellen haploïd/Diploid

A

in paren dus 2n (diploïd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar bestaat een chromosoom van een eukaryoot uit?

A

DNA en eiwitten (histonen)

'’Het DNA is lineair en omvat honderden tot duizenden genen’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar handhaven de histonen in?

A

die handhaven de structuur van het chromosoom en beïnvloeden de activiteiten van de genen

'’DUS DE HISTONEN ZIJN DE EIWITTEN DIE BELANGRIJK ZIJN VOOR DE STRUCTUUR, DE INFORMATIE ZIT IN HET DNA EN IS DAAROMHEEN GEWONDEN’’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar bestaat het chromosoom uit? En waardoor worden die bij elkaar gehouden?

A

2 identieke zusterchromatiden. Over hun volle lengte bijeengehouden door het eiwit cohesie en door centromeer. Later alleen door centromeer.

Te onderscheiden; KORTE EN LANGE ARM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan een chromosoom voorkomen voor duplicatie?

A

Als 1 chromatide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kan een chromosoom voorkomen na duplicatie?

A

Als 2 zusterchromatiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer worden de chromatiden beschouwd als chromosomen?

A

Na het uiteengaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bevatten bij mitose/meiose de nieuw gevormde chromosomen dezelfde erfelijke informatie als het oorspronkelijke chromosoom?

A

Bij mitose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Beschrijf de celcyclus (in stappen)

A
- Interfase
G1 fase (tussenfase, gebeuren gewone dingen, cel doet zn functie), S-fase (DNA synthese), G2 fase
  • Mitose
    profase, prometafase, metafase, anafase, telofase

Na mitose vindt dec celdeling plaats (cytokinese)

en beschrijf het DNA gehalte durende de cyclus

19
Q

Wat zijn kenmerken van interfase G2?

mitose

A
  • Er zijn 2 centrosomen ontstaan

- Ieder met 2 centriolen (haaks op elkaar staande buisjes)

20
Q

Wat zijn kenmerken van de profase?

mitose

A
  • Chromosomen zichtbaar
  • Nucleoli (kernlichaampjes) verdwijnen
  • Kernspoel ontstaat doordat vanuit centrosomen microtubuli groeien
  • Kortere microtubuli vormen de asters
  • De centrosomen gaan uit elkaar
21
Q

Wat zijn kenmerken van de prometafase?

mitose

A
  • Kernmembraan valt uiteen
  • De microtubuli dringen het kerngebied in en maken contact met de kinetochoren op beide chromatiden
  • Deze kinetochore microtubuli trekken de chromatiden heen en weer
  • De non-kinetochore microtubuli van beide polen maken contact met elkaar
22
Q

Wat zijn kenmerken van de metafase?

mitose

A
  • Chromosomen in equatoriaal vlak

- Centrosomen op de polen

23
Q

Wat zijn kenmerken van de anafase?

mitose

A
  • cohesineverbinding wordt verbroken
  • chromosomen (!) bewegen naar de polen doordat kinetochore microtubuli korter worden
  • De cel wordt langer doordat de non-kinetochore microtubuli verlengen
24
Q

Wat zijn kenmerken van de telofase?

mitose

A
  • De kernmembranen worden opgebouwd uit bestanddelen van het oude kernmembraan en vanuit het endomembraansysteem
  • Daarbinnen liggen de nieuwe set chromosomen, die geleidelijk onzichtbaar worden
25
Q

Wat zijn kenmerken van de cytokinese?

mitose

A
  • De deling van de cel is begonnen aan het eind van de telofase
  • bij dierlijke cellen snoert de cel in
26
Q

Waar bestaat de kernspoel uit?

A

Uit bestanddelen van het cytoskelet.

/ Uit de centrosomen, de microtubuli van de spoel en de asters (; kleine microtubuli die ervoor zorgen dat de centrosomen vast zitten)

27
Q

Hoe worden de microtubuli langer?

A

Doordat nieuwe eenheden van het eiwit tubuline worden toegevoegd

28
Q

Waar begint de opbouw van de kernspoel bij dierlijke cellen

A

Bij de centrosomen (maar ook zonder centrosomen kan een kernspoel ontstaan)

29
Q

Wat zijn kinetochoren?

A

Eiwitstructuren die verbonden zijn aan het DNA ter hoogte van de centromeren

30
Q

Welke 2 verschillende kinetochoren? en wat is het verschil?

A
  1. Kinetochore microtubuli; microtubuli die contact maken met de kintochoren op de chromosomen/chromatiden
    2 Non-kinetochore microtubuli; microtubuli die contact met elkaar maken ipv de kinetochoren
31
Q

Welke kant beweegt een chromosoom op?

En hoe werkt het bewegen van de microtubuli

A

naar de kant van waaruit de microtubuli aanhechten

  • Deze beweging komt tot stilstand zodra de microtubuli vanuit de tegenoverliggende pool aanhechten
  • Vervolgens ontstaat een touwtrekwedstrijd met als eindresultaat dat het chromosomen precies in het midden komt te liggen
  • De microtubuli van de asters groeien en maken contact met het plasmamembraan
  • De andere non-kinetochore microtubuli zijn ook gegroeid en wel zodanig dat ze elkaar overlappen
  • Ze worden uiteenbewogen door wandelende motorproteinen. Daardoor wordt de cel langer.
  • Intussen groeien de betreffende microtubuli aan zodat er een zekere overlap blijft
32
Q

Hoe wandelen de kinetochoren (met hun chromosomen) in de richting van de polen?

A

Met behulp van motorproteinen

  • Daarbij worden achter hun rug de microtubuli afgebroken
  • Volgens een ander model worden de chromosomen binnengehaald door motoreiwitten op de polen
  • Zodra het einde van een microtubulus het motoreiwit passeert wordt het afgebroken
33
Q

Hoe werkt cytokinese bij een dierlijke cel?

A
  • Dierlijke cellen snoeren zich in
  • Er ontstaat een groef als gevolg van het samentrekken van een ring
    (‘‘idee dat als je om een ballon een touwtje doet en het touwtje steeds strakker trekt, waardoor uiteindelijk 2 cellen ontstaan’’)
  • Deze ring bestaat uit actine en myosine (filamenten)
34
Q

Hoe werkt cytokinese bij planten?

A
  • Golgi blaasjes gaan langs microtubuli naar het midden van de cel en versmelten met elkaar
  • De celplaat groeit tot contact met plasmamembraan
  • Middenin de celplaat zit celwandmateriaal (pectine). Aangevoerd door Golgi-blaasjes wordt pectine: het middenlamel
  • Celwandmateriaal (middenlamel) is aan weerszijden omgeven door membraan: Afkomstig van de Golgi-blaasjes. worden nieuwe plasmembranen van beide cellen
  • plasmamembranen zetten tegen middenlamel nieuw celwand materiaa (cellulose) af
  • Wordt de primaire celwand
35
Q

Hoe wordt een celplaat gevormd?

A
  • uit golgiblaasjes die versmelten met elkaar in het equatoriaal vlak
  • In die blaasjes: celwandmateriaal

(midden in de celplaat zit het celwandmateriaal (pectine): aangevoerd door Golgi-blaasjes wordt pectine: het middenlamel. Celwandmateriaal (middenlamel) is aan weerszijden omgeven door membraan afkomstig van de golgiblaasjes.
Dit worden de nieuwe plasmamembranen van beide cellen. De plasmamembranen zetten tegen het middenlamel weer nieuw celwandmateriaal (cellulose) af. dit wordt de primaire celwand.)

36
Q

Wat zijn de 3 belangrijke controlemomenten in de celcyclus? en wat is de belangrijkste?

A

G1,M en G2

G1 belangrijkste –> Als hij niet doorgaat kan de cel dan nog in ruststand (Go)

Checkpints
Begin mitose –> of DNA duplicatie goed is gegaan
Eind mitose –> of alles aan de goede kant zit
Als het niet goed is apoptose (celdeling)

37
Q

Van welk type eiwitten staan de controlemomenten onder invloed?

A
  1. Proteine kinases
  2. Cyclines
    (3. ook hebben groeifactoren invloed)
38
Q

Wat zijn proteïne kinases ?

A

Cycline afhankelijk (dependent) kinases (CDK). Ze zijn in constante concentraties aanwezig, maar ze zijn inactief

39
Q

Wat is cycline?

A

Een eiwit die de proteïnekinasen actief maakt. Ze zijn in cyclisch fluctuerende concentraties aanwezig

40
Q

Wat is de mature promoting factor (MPF)? Oftewel M-fase promoting factor. En hoezo heeft het cyclisch fluctuerende concentraties?

A

Het complex, bestaande uit cdk (cycline dependent kinases/ proteinekinases) en cycline.

Dit komt door de cyclinen.

41
Q

Wat doet MPF?

A

Het fosforyleert een aantal eiwitten met als gevolg dat het kernmembraan wordt afgebroken, de chromosomen condenseren en de kernspoel ontstaat.

(Bij voldoende MPF passeert de cel het G2 controlemoment en Gaat hij over in mitose)

42
Q

Wat gebeurt er in de anafase met MPF?

A

Hier begint de zelfbraak van MPF, doordat het cyclinedeel kapot gaat

43
Q

Wat zijn de oorzaken dat kankercellen niet reageren op groeifactoren?

A
  1. Ze maken zelf (als cel) groeifactoren
  2. Ze hebben een afwijkend signaalsysyteem
  3. Ze hebben een afwijkend celcyclus controlesysteem
(kanker= onbeperkte celdeling van cellen
Goed aardige tumor (benign) --> groeit niet verder en zaait niet uit
Kwaadaardige tumor (Malignant) --> blijft groeien en produceert metastase
metastase= uitzaaiingen)