H6/7: Objectherkenning Flashcards

1
Q

(Ganglioncellen) = ….-cellen zijn gevoelig voor ruwe patronen en beweging en worden aangestuurd door de staafjes.

A

Magno-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

(Ganglioncellen) = ….-cellen zijn gevoelig voor kleuren en worden aangestuurd door de kegeltjes.

A

Parvo-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Alle axonen van de ganglioncellen vormen samen de … en gaan zo naar de hersenen.

A

optische zenuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij de Laterale Geniculate Nucleus (LGN) (structuur in de thalamus) komt top-down / bottom-up verwerking voor:

A

Beide!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

functie V1-V2 : Visuele cortex

A

Eerste bewerking vindt hier plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

functie V3 : Visuele cortex

A

Vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

functie V4 : Visuele cortex

A

Kleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

functie V5/MT : Visuele cortex

A

Beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schade aan ventrale route: is de objectdiscriminatie / positiediscriminatie beschadigd?

A

objectdiscriminatie!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Schade aan dorsale route: is de objectdiscriminatie / positiediscriminatie beschadigd?

A

positiediscriminatie!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij een dorsaal / ventraal letsel is de visuo-motorische controle gestoord

A

dorsaal letsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij een dorsaal / ventraal letsel is de visuo-motorische controle NIET gestoord

A

ventraal letsel

= perceptueel kan er wel een probleem zijn!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bij een veranderende oriëntatie van objecten is er dorsaal / ventraal minder activatie (door habituatie)

A

minder activatie ventraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bij veranderende objecten is er dorsaal / ventraal minder activatie (door habituatie)

A

minder activatie dorsaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

functie IT (inferieure temporele cortex): Visuele cortex:

A

Complexere vormen verwerken (onafhankelijk van oriëntatie, positie, grootte, …)

vb: gezichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

naarmate meer anterieur / posterieur in de hersenen is er toenemende complexiteit qua verwerking.

17
Q

Functie lateraal occipitaal complex:

A

herkennen van objecten!

18
Q

Functie parahippocampal place area:

A

herkennen van omgeving / plaatsen

19
Q

locatie spatiaal geheugen:

A

Hippocampus

20
Q

functie Extrastriate body area (EBA)

A

herkennen van lichaamsdelen

21
Q

Achromatopsie:

A

geen kleur meer kunnen zien

22
Q

Akinetopsie

A

geen bewegingen meer kunnen zien

23
Q

Apperceptieve agnosie:

A

Geen ‘perceptie’ van object en geen vormen kunnen onderscheiden.

24
Q

Waar ligt de oorzaak van apperceptieve agnosie?

A

diffuse schade aan de occipitale gebieden

25
Associatieve agnosie:
'gebrek aan associaties' = objecten nog kunnen tekenen en groeperen maar geen semantische informatie meer kunnen ophalen.
26
Waar ligt de oorzaak van associatieve agnosie?
bilaterale occipitotemporale gebieden
27
Drie niveaus van THEORIEVORMING computationele theorie van Marr:
1. Computationeel = wat is het probleem en welke informatie is er? 2. Algoritmisch = met welke basisprincipes werkt het doel / probleem? 3. Implementatie = hoe is alles geïmplementeerd in een visueel systeem?
28
Hoe komen we volgens Marr tot gezichtspuntonafhankelijke representaties in het geheugen? (4 fasen)
1. puur visuele input (pixels) 2. primaire schets (lijnen) 3. 2.5D schets (vlakken groeperen) 4. 3D schets (objecten)
29
Bij apperceptieve agnosie loopt het mis in het ... proces (volgens de theorie van Marr)
in het groeperingsproces! | doordat ze geen vormen kunnen onderscheiden
30
Bij associatieve agnosie loopt het mis in het .... proces (volgens de theorie van Marr)
object-selectie proces. | er is geen toegang tot objectmodellen
31
Gezichtsherkenning vindt plaats in de ...
inferotemporale cortex (IT)
32
Sparse coding: (theorie object/gezichtsherkenning)
= een specifieke cel / cluster van cellen codeert voor één specifiek object / gezicht -> nogal onwaarschijnlijk
33
Population coding: (theorie object/gezichtsherkenning)
= alle cellen in het visuele systeem staan in voor het coderen van bepaalde objecten / gezichten maar het ACTIVATIEPATROON bepaalt hoe we het object / gezicht zien.