H5: evolutie Flashcards

1
Q

Wat is het basisgegeven van de evolutietheorie?

A

iedereen heeft voorouders die er in geslaagd zijn om:
- te overleven tot de tijd rijp is voor voortplanting
- zich voort te planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de basisprincipes van natuurlijk selectie? (Darwin)

A
  • organisme produceert meer nakomelingen dan er kunnen overleven en kunnen voortplanten (verlies)
  • bepaalde eigenschappen stellen een organisme beter in staat om te overleven en zich voort te planten
  • eigenschappen van succesvolle varianten worden overgeërfd
  • doorheen de tijd zullen succesvolle varianten de populatie of soort kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn adaptaties?

A

= overgeërfde oplossingen voor overlevings- en voortplantingsproblemen veroorzaakt door vijandige krachten in de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het 1e principe van natuurlijke selectie?

A
  • organismen met bepaalde eigenschappen slagen er beter in om met uitdagingen en problemen om te gaan
  • deze organismen planten zich meer voort dus worden deze eigenschappen ook meer overgeërfd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het 2e principe van natuurlijke selectie?

A

Seksuele selectie: eigenschappen die bijdrage tot reproductief succes van een organisme hebben een grotere kans om overgeërfd te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 2 vormen van seksuele selectie zijn er?

A

1) intraseksuele selectie
2) interseksuele selectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is intraseksuele selectie?

A

= leden van hetzelfde geslacht wedijveren voor seksuele toegang tot leden van het andere geslacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is interseksuele selectie?

A

= leden van een bepaalde sekse die hun partner kiezen op basis van eigenschappen van deze partner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is volgens hedendaagse evolutionaire biologen het basismechanisme van evolutie?

A

de differentiële genreproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de inclusieve fitheid theorie (Hamilton)?

A

Persoonlijk reproductief succes plus het effect dat het individu heeft in het verzorgen van de voortplanting van zijn genetische verwanten, gewogen aan de raad van genetisch verwantschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke filters moeten elke subset van genen passeren?

A
  • adaptaties
  • nevenproducten van adaptaties
  • ruis of ad random variaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn nevenproducten van adaptaties?

A

= toevallige effecten of bijkomende functies van adaptaties, die echter niet voor die bedoeling geëvolueerd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Is natuurlijke selectie een doelgericht en progressief proces?

A

Nee, organismen evolueren in alle richtingen over de tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Komen we voort van apen?

A

Nee, chimpansees en mensen hebben wel een gemeenschappelijke voorouder. (de hominin)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Klopt de stelling dat allen de sterkste en meest agressieve soorten overleven?

A

Nee, wie genoeg aangepast is aan zijn omgeving zal ook overleven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de 3 grondslagen van de evolutionaire psychologie?

A

1) domein-specifiek
2) talrijkheid
3) functionaliteit

17
Q

Wat houdt domein-specifiek in?

A

Adaptaties zijn ontwikkeld door evolutionaire processen als oplossing van specifieke problemen, selectie zorgt voor specifieke mechanismen voor elk adaptief probleem.

18
Q

Wat houdt talrijkheid in?

A

Er zijn vele adaptieve problemen en dus zijn er veel verschillende psychologische adaptaties ontwikkeld.

19
Q

Wat houdt functionaliteit in?

A

Psychologische adaptaties zijn ontwikkeld op tegemoet te komen aan specifieke adaptieve problemen en doelen.

20
Q

Welke niveaus van evolutionaire psychologie hebben we als we deze hiërarchisch zouden ordenen?

A
  • algemeen evolutieleer
  • midden niveau: specificatie
  • specifiekere hypothesen
  • concreet niveau
21
Q

Welke 2 niveaus bestaan er om empirisch onderzoek uit te voeren?

A

1) deductieve methode
2) inductieve methode

22
Q

Welke methode werkt bottom-up?

A

inductieve methode

23
Q

Wat houdt de deductieve methode in?

A
  • top-down
  • vertrekt van een theorie en leidt tot predicties
  • theorie gestuurd
24
Q

Wat houdt de inductieve methode in?

A
  • bottom-up
  • vertrekt van een empirische bevinding en stekt obv dat een theorie op
  • data gestuurd
25
Q

Welke 3 hypotheses formuleert de evolutionaire psychologie over belangrijke domeinen van menselijk functioneren?

A

1) menselijke natuur in het algemeen
2) geslachtsverschillen
3) interindividule verschillen

26
Q

Wat is de redenering achter de hypothese over de menselijke natuur?

A

Psychologische mechanismen die succesvol zijn voor overleving en voortplanting overleven.

27
Q

Wat zijn voorbeelden van fundamentele menselijke eigenschappen?

A
  • need to belong
  • helpen en altruïsme
  • universele emoties
28
Q

Wat houdt de hypothese over geslachtsverschillen in?

A

evolutionaire psychologie:
- mannen = vrouwen op de domeinen waarin ze dezelfde omgevingsuitdagingen, adaptieve problemen tegenkomen doorheen de tijd
- mannen ≠ vrouwen op de domeinen waarin ze verschillende omgevingsuitdagingen, adaptieve problemen tegenkomen doorheen de tijd

29
Q

Mannen hebben relatief meer evolutionair voordel bij meerdere partners en dit uit zich in:

A
  • grotere bereidheid tot seks met vreemden
  • voorkeur voor meerdere partners
30
Q

Wat zijn de 4 perspectieven binnen de hypothese van individuele verschillen?

A

1) omgevingsinvloeden zorgen voor individuele verschillen in algemeen psychologische mechanismen
2) overerfbare individuele verschillen die contingent zijn op andere trekken
3) optimale niveau kan variëren over tijd en plaats
4) frequentie-afhankelijke strategische individuele verschillen

31
Q

Wat zijn voordelen van de Big Five?

A

O: creativiteit, aantrekkelijkheid
C: lange termijn denken, betere levensverwachting
E: voortplantingsvoordeel, sociale bondgenoten, exploratie
A: empathie, harmonieuze relaties, helpend
N: aandachtig voor gevaar

32
Q

Wat zijn de nadelen van de Big Five?

A

O: psychose, afwijkende overtuigingen
C: rigiditeit
E: familiale instabiliteit, fysische risico’s
A: wordt makkelijker bedrogen, niet egoïstisch
N: stress, depressie, gezondheidsrisico’s

33
Q

Wat zijn de beperkingen aan de evolutionaire beperkingen?

A

1: ongekend verleden
2: onbegrepen fenomenen
3: de wereld is anders nu
4: alternatieve verklaringen
5: moeilijk toetsbaar