H4/10: Cytoskelet & Extracellulaire Matrix Flashcards
Door welke 6 processen worden weefsels en organen gevormd?
- Celdeling: aanmaak van nieuwe cellen om oude cellen te vervangen.
- Celgroei: proces waarbij de cellen groter worden in volume en structuur krijgen.
- Differentiatie: tijdens celdeling vindt er ontwikkeling van het celtype plaats.
- Migratie: de verhuizing van cellen.
- Apoptose: cellen kunnen doodgaan op een geprogrammeerde manier.
- Celverbindingen: ECM productie en verbinding aan cellen.
Vier hoofdtypen van weefsels in dieren
- Epitheel: cellen vormen een afgesloten laag dat beschermt tegen de buitenwereld. Deze vindt je bij de huid, longen, en het spijsverteringskanaal.
- Bindweefsel: verzamelterm voor ondersteunend weefsel, dat zorgt voor verbinding, transport, en opslag.
- Zenuwweefsel: vormt het centraal zenuwstelsel en zorgt voor de overdracht en het ontvangen van signalen.
- Spierweefsel: weefsels die nodig zijn voor kracht, beweging en steun.
Functies van het cytoskelet
- Het bepaalt de vorm van een cel en de interne organisatie, en daarmee de positie van organellen.
- Het faciliteert de beweging in en van een cel, en van onderdelen van een cel.
Soorten eiwitvezels in het cytoskelet
- Microfilamenten
- Intermediaire filamenten
- Microtubuli
Beschrijf microfilamenten en hun rol(len)
Lange, dunne vezels opgebouwd uit gekoppelde monomeren van het eiwit actine.
Rollen:
- Ze spelen een rol bij de beweging van een motoreiwit (myosine).
- Ze zorgen voor het transport van ladingen.
- Ze spelen een belangrijke rol in celmotiliteit (celbeweging).
Beschrijf intermediaire filamenten en hun rol(len)
Strengen vezelachtige eiwitten die in elkaar zijn gevlochten, en die worden gevormd door het eiwit keratine. Door de overlappende segmenten (staggered alignment) hebben de cellen een vaste vorm.
Ze zijn gespecialiseerd in het dragen van spanning, en hun taken omvatten het behouden van de vorm van de cel en het op hun plaats verankeren van de kern en andere organellen.
Beschrijf microtubuli en hun rol(len)
Bestaan uit tubuline-eiwitten die zijn gerangschikt om een holle, stroachtige buis te vormen. Het zijn dynamische structuren, doordat ze snel kunnen groeien en krimpen door toevoeging of verwijdering van tubuline-eiwitten.
Ze spelen een rol bij transport van ladingen door het binnenste van de cel, en hebben een rol in celdeling en chromosoomseggregatie.
Wat zijn flagella?
Lange, haarachtige structuren die zich uitstrekken vanaf het celoppervlak en worden gebruikt om een hele cel te verplaatsen.
Wat zijn cilia?
Beweeglijke trilhaartjes die materialen over het oppervlak van een weefsel helpen te verplaatsen.
Wat zijn pseudopodia?
Plasma-uitstulpingen die bestaan uit actinefilamenten. Ze duwen steeds een stukje van hun celmembraan voor op hun oppervlakte, en schuiven zichzelf daarmee een stukje naar voren.
Beschrijf de opbouw van motoreiwitten
- Head: bindt aan een buis/vezel van het cytoskelet filament, zorgt voor ATP binding en hydrolyse.
- Hinge: geeft buigzaamheid aan het eiwit.
- Tail: zorgt voor de binding aan andere componenten.
Beschrijf de verschillende motoreiwitten
Dyneine & inesine hebben te maken met transport met behulp van microtubuli op de actinefilamenten.
Myosine vind je in spierweefsel met behulp van actinefilamenten.
Typen beweging met een motoreiwit
- Transport van vesicles: motoreiwit beweegt mee.
- Beweging van filamenten: motoreiwit wordt gefixeerd.
- Activiteit van het motoreiwit dat het filament buigt.
Wat is de extracellulaire matrix?
Product dat bestaat uit eiwitcomplexen waar polysachariden aan verbonden zitten. Het bevindt zich in een netwerk van vezels buiten de cel, en dat netwerk kan heel stevig zijn (botweefsel) of buigzaam (kraakbeen).
Wat is de rol van suikers in de ECM?
Suikers geven een gelachtige structuur aan de ECM, waardoor het buigzaam wordt. Hierdoor krijgt het meer veerkracht en beschermt het de eiwitten tegen afbraak en samendrukking.