H3 T1 Flashcards

1
Q

to buy - This client always buys a big quantity of wine.

A

afnemen - Deze klant neemt altijd grote hoeveelheden wijn af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

a commitment / undertaking - The undertaking is considered acceptable.

A

de verbintenis - Het wordt geoordeeld dat de verbintenis aanvaardbaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

the change / turnaround - I wasn’t referring to the change in weather.

A

de omslag - Ik bedoel niet de omslag van het weer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

to handle/ apply - Some schools apply stronger rules compared to others.

A

hanteren - Sommige scholen hanteren strengere regels dan andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

a difference / distinction - I would like to make the distinction between liberalisation and privatisation.

A

het onderscheid - Ik zou onderscheid willen maken tussen liberalisering en privatisering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

adjacent / adjoining/ neighboring - An adjacent building provides extra space.

A

aanpalend - Een aanpalend gebouw zorgt voor extra ruimte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

to deem fit / sole discretion - Use the files at your own discretion.

A

goeddunken - Gebruik de bestanden op uw eigen goeddunken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

associated / corresponding - Here are the databases and associated tables.

A

bijhorende - Hier zien de databases en bijhorende tabellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

to hoard / stash - He lets his mother pay for everything and prefers to hoard his own money.

A

ompotten - Hij laat zijn moeder alles betalen en pot zijn eigen geld liever op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

to drive up/ inflate - The housing shortage has pushed house prices up considerably.

A

opdrijven - Het tekort aan woningen heeft de huizenprijzen flink opgedreven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

resistant / stable / durable - my parents have a very stable marriage.

A

bestendig - mijn ouders hebben een heel bestendig huwelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

steadily / constantly - The crisis has brought with it constantly rising unemployment in the EU.

A

gestaag - De crisis heeft geleid tot een gestaag toenemende werkloosheid in de EU.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

to replace / supplant - The man who would replace me as heir

A

verdringen - De man die mij zou verdringen als erfgenaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

a transfer / handover - the transfer of the house will take place tomorrow .

A

de overdracht - morgen vindt de overdracht van het huis plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

to require/demand - Photographing animals requires a lot of patience.

A

vergen - Het fotograferen van dieren vergt veel geduld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

fall / fall out - Irritates the skin, causes the hair to fall out.
The economic growth fell more than expected.

A

uitvallen - Het irriteert de huid waardoor de haren uitvallen.
De economische groei viel hoger uit dan verwacht.

17
Q

unlock / open up - We need to unlock the potential of our young people

A

ontsluiten - Wij moeten het potentieel van onze jongeren ontsluiten

18
Q

to make sure of (that) - He made sure that everyone had left the building

A

zich vergewisen van - Hij vergewiste zich ervan dat iedereen het pand had verlaten.

19
Q

extensive / comprehensive - Out of the extensive research, Coeckelbergh draws 10 conclusions.

A

omvangrijk - Uit het omvangrijk onderzoek distilleert Coeckelbergh 10 conclusies.

20
Q

push away - The veteran pushed his bad memories away.

A

verdringen - De oorlogsveteraan heeft zijn slechte herinneringen verdrongen.

21
Q

to assess / evaluate - The student is assessed on his thesis.

A

iemand ergens op afrekenen - De student wordt afgerekend op zijn scriptie.

22
Q

look at carefully - I will look at the book carefully

A

iets onder de loep nemen - Ik zal het hele boek onder de loep nemen.

23
Q

to throw away - In the thrift store, many people throw things on the scrap heap.

A

iets op de schroothoop gooien = weggooien

In de kringloopwinkel gooien veel mensen dingen op de schroothoop.

24
Q

scrap metal

A

schroot

25
Q

show up/ surprise - I was at a party and my friend showed up with his new partner.

A

op de proppen komen met iets - Ik was op een feestje en mijn vriend kwam op de proppen met zijn nieuwe partner.

26
Q

to borrow / loan - When it started to rain, I borrowed an umbrella.

A

iets in bruikleen hebben = iets geleend hebben

Toen het begon te regenen, heb ik een paraplu in bruikleen gekregen.