Hoofdstuk 2 - tekst I Flashcards
interfere - My parents never interfere in my private life.
bemoeien - Mijn ouders bemoeien zich nooit met mijn privéleven.
to encourage to - He always encourages his students to follow their dreams.
aanmoedigen - Hij moedigt zijn leerlingen altijd aan hun dromen na te streven.
to threaten - The journalist threatened to publish the leaked documents.
dreigen - De journalist dreigde de gelekte documenten te publiceren.
encourage - When it is the right thing we of course encourage it to be done.
moedigen - En wanneer een handelwijze juist is, moedigen wij die natuurlijk aan.
;
:
(…)
“…”
= X - ' ! ? space italics bold capital letters lowercase
punt komma dubbele punt (tussen haakjes) “tussen aanhalingstekens” [iemand aanhalen = iemand citeren] ‘is gelijk aan’-teken is verveelvoudigen aftreken uitroepteken vraagteken ‘ = apostrophe spatie dikke letters / dikgedrukte letters schuine letters/ schuingedrukte HOOFDLETTERS kleineletters
sequence
volgorde
ranking / hierarchy - He is the highest in ranking. Lists and ranking
de rangorde - Hij is de hoogste in rangorde. Listjes en rangorde
the categorisation - An order has been made in the vaccination.
de ordening /het classificeren /
het categoriseren - Er is een ordening gemaakt in de vaccinatie.
organization - I’m such a slob! I don’t dare to organize my work desk.
ordenen = overzichtelijk maken / netjes maken Ik ben zo’n sloddervos! Ik durf mijn werkbureau niet te ordenen.
the rise - With the rise of industrial music in Germany, house, techno and trance culture also emerged.
de opkomst - Met de opkomst van industriële muziek in Duitsland kwam ook de house-, techno- en trance-cultuur op.
spend on = put in I like to put a lot of energy into my Dutch.
besteden aan = steken in Ik steek graag veel energie in mijn Nederlands.
going on = something’s happening I haven’t been paying attention to what’s going on for a while.
gaande zijn = Ik heb even niet opgelet wat er gaande is.
Wat is er / hier gaande? Wat is er aan de hand?
to get the job done
iets voor elkaar krijgen
to be focused - I am focused on this class.
gericht - Ik ben gericht op deze klas.
aim/target/direct - You should focus on studying if you want to pass the exam.
richten op - Je zou je op het studeren moeten richten als je het examen wilt halen.