H15 De vroege Keizerlijke Tijdperk: Religie Flashcards
Leg het begrip pax deorum (‘vrede met de goden’) uit.
Dit begrip betekent: als men de goden tevreden konden stellen, zouden ze nauwelijks falen. Als de Goden ontevreden waren, zouden hun ondernemingen mislukken.
Waar komt de moderne uitdrukking ‘onder auspiciën van’ vandaan?
Auspiciën betekent in het Latijn ‘vogelschouw’. De Romeinen geloofden in voortekens om hun gezindheid en afloop van hun ondernemingen te zien, bijvoorbeeld door middel van de structuur van vogelvluchten. Zo peilen de auspiciën dus de stemming van de goden.
De Romeinse overheid stond in de regel tolerant tegenover vreemde godsdiensten. Toch waren er wel grenzen aan die tolerantie. Welke waren dit?
Ze wilden dat de Romeinse burgers bereid waren om deel te nemen aan openbare ceremonies en te bidden tot de goden van de Romeinse staat.
Waarom accepteerde de Romeinse overheid van Joden wel wat in het geval van christenen niet werd getolereerd?
De Joden waren een oud volk en waren herkenbaar als een natie. Ook hadden zij vanaf Caesars tijd toestemming om zich buiten de Romeinse staatscultus te houden. Het Christendom vonden de Romeinse overheid echter niet oud genoeg en had daarom geen gezag en had zichzelf nog niet bewezen als groep.
Wat voor aanhang hadden de eerste christelijke gemeenten?
Slaven, vrijgelaten mensen en vreemdelingen die de Griekse taal kenden
Wat voor sociale consequenties had een keuze voor het christendom voor een inwoner van een stad in het Romeinse rijk?
Het exclusieve, monotheïstische karakter van het christendom betekende dat christenen afstand moesten nemen van alles waarin Romeinse goden een rol speelden. Het impliceerde het afzien van de collegia (vakverenigingen), de gymnasia, het leger en de spelen, waarbij op de een of andere manier Romeinse goden betrokken waren. Strenge Christenen deden ook niet mee met het plaatselijke of hogere bestuur of het krijgsdienst.
Waarin verschilde de christelijke opvatting van het leven na de dood van die van de meeste heidenen?
Christenen geloofden dat het paradijs op degenen wachtte die volhardden in hun geloof en deze kennis gaf hen de kracht om martelingen te ondergaan.