H12 Vroege Romeinse geschiedenis: de vroege Republiek Flashcards
In welke periode was de vroege republiek?
509-265 BC
Wat markeerde het begin van de vroege republiek?
Het einde van de koningstijdperk
Wie namen de rol van het koningschap over eind 6e eeuw? Hoe werden zij sinds 367 c. Chr. genoemd?
twee magistraten die consuls werden genoemd
Welke twee institutionele garanties moesten voorkomen dat de koninklijke macht zou herleven?
Ze konden elkaars handelingen veto’en. Na een jaar stopten ze ermee. Libertas hiermee werd gegarandeerd.
Wie waren de questoren?
Twee penningmeesters die de consuls bijstonden. Zij wenden zich tot de Senaat voor administratieve advies
Wat is de Pontifex Maximus?
de voorzitter van het college van pausen (de
belangrijkste college van priesters). Het koninklijk gezag werd oa doorgegeven aan hen
Wie namen de politieke situatie over? Wie leverden de magistraten, senatoren en pontifices?
De patriciërs
Waar bestonden de magistraten en senatoren uit?
Magistraten bestonden uit patriciërs en senatoren bestonden uit voormalige magistraten
Welke twee gebeurtenissen domineerden er in de periode van de Romeinse Republiek?
- De zogenaamde ordestrijd tussen de patriciërs en de plebejers;
- De uitbreiding van het Romeinse rijk op het schiereiland Italië.
Waar koloniseerde Rome in 509-265?
Italië
Wat deden de socii (ondergeschikte bondgenoten) voor Rome? wat kregen ze daarvoor terug?
- Troepen leveren voor de oorlog
- buitenlandse politiek van Rome ondersteunen
Ze mochten hun eigen burgerrechten behouden
Wat waren de voordelen van koloniseren voor Rome?
- een
netwerk van strategisch gelegen vestingwerken in heel Italië - een manier om interne problemen op te lossen van conflicten in Rome en Latium door arme Romeinse en Latijnse burgers te helpen een nieuw leven te beginnen
leven onder betere omstandigheden elders. - extra inkomen door land te verhuren
- meer bronnen voor het leger