H10.2 t/m 10.5 Flashcards

1
Q

4 rouwtaken volgens William Worden

A

Het aanvaarden van de realiteit van het verlies; besef dat de persoon er niet meer is.

Het doorleven van de pijn en het verdriet; niet weglopen voor de pijn maar het voelen.

Het aanpassen aan een nieuw leven, waarin de overledene niet meer aanwezig is

De overledene emotioneel een plekje geven en de draad van het leven weer oppakken. Als het verdriet niet goed verwerkt wordt, kan er een blijvende depressie of angststoornis ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onsterelijkheidgedachte

A

De dood is een overgang naar een andere zijnstoestand, waarbij het bewustzijn intact blijft. De dood is geen definitieve breuk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 stadia van doodsbegripsvorming volgens Nagy

A

Kinderen van 3-5 jaar zien de dood als een soort slaap; de dood is een tijdelijke staat.

Kinderen van 5-9 jaar zien de dood als een persoon, bijvoorbeeld als een slechte man. Sommige mensen ontkomen echter aan de dood en hoeven niet te sterven.

Kinderen vanaf 9 jaar begrijpen de door werkelijk; het leven wordt beëindigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4 dimensies voor een zinvol beleefd leven volgens Leijssen

A

Het fysieke; uiterlijk, stoffelijk en gezondheid.

Het psychische, het tot je recht komen als persoon.

Het sociale niveau.

Het transcendente en de levensbeschouwelijke identiteit van de mens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3 reacties op sterven van een ouder voor een kind volgens Nederlands Jeugdinstituut

A

Lichamelijke reacties: slaapproblemen, verminderende eetlust, hoofdpijn en energieverlies.

Emotionele reacties: verdriet, eenzaamheid, machteloosheid en angst.

Cognitieve reacties: concentratieverlies, verwardheid en gespannenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ambivalentie van de persoon

A

De persoon zegt dat hij dit wil, terwijl er sprake is van het tegendeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Crisis volgens Erikson

A

Bij deze crisis moet je een evenwicht zien te vinden tussen 2 uitersten. als een fase uit balans is beïnvloedt dit de volgende fase en is het moeilijker om weer in balans te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Jongvolwassenheid volgens Erikson

A

Inhoudelijke kant van de fase is sociaal-emotioneel isolement vs. intimiteit en afhankelijkheid. Het omgevingsaspect dat een rol speelt is een levenspartner en intieme contacten. De positieve uitkomst van de crisis is liefde en gehechtheid, in staat zijn om persoonlijk of intiem contact aan te gaan zonder jezelf geheel te verliezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Volwassenheid volgens Erikson

A

Inhoudelijke kant van de fase is generativiteit (zorg voor de volgende generatie) vs. afhankelijkheid. Het omgevingsaspect wat een rol speelt is kinderen krijgen en opvoeden en werken. De positieve uitkomst van de crisis is zorgzaamheid voor het nageslacht zonder jezelf geheel te verliezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ouderdom volgens Erikson

A

Inhoudelijke kant van de fase is ego-integriteit vs. wanhoop. Het omgevingsaspect dat een rol speelt is nageslacht in de ruime zin van het woord. De positieve uitkomst van de crisis is wijsheid; de levensloop en de eindigheid kunnen accepteren zonder zelfingenomenheid en bitterheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly