H10 macro- en chronosysteem Flashcards

1
Q

cultuur

A

patroon van gedrag, kennis en attitudes die van generatie op generatie worden doorgegeven en dat de ene groep van de ander onderscheidt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

developmental niche

A

culturele context waarin een kind opgroeit
bestaat uit:
materiele en sociale kenmerken van omgeving, gedrag van ouders en ideeen van ouders hebben over opvoeding en ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ethnotheories

A

de ideeen die ouders hebben over opvoeding en ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

individualistisch en autonoom

A

individu belangrijker gevonden dan de groep
opvoeding gericht op psychologische onafhakelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

collectivistische en relatiegericht

A

groep belangrijker dan individ
opvoeding gericht op sociale relaties, fysiek contact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

confusius

A

nadruk leggen op leren en kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

psychological control

A

kind wordt afgewezen, gekleineerd en schuldgevoel aangepraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

weird-populatie

A

western educated industrialized rich democratie countries

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hawthorne-effect

A

effecten die optreden die alleen te zien zijn omdat de deelnemers weten dat ze aan een onderzoek deelnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

dubbelblind

A

als de deelnemers en de onderzoekers niet weten welke groep de echte interventie krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

natural competency

A

deelnemers hebben een globale kennis over opvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zoogmoeders of minnen

A

vrouwen die redelijk kinderen hebben gekregen en borstvoeding geven aan andere kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

huismin

A

een min in huis nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

loopmin

A

min langs laten komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bakeren

A

stevig wikkelen van baby’s in al dan niet voorverwarmde doeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

urinaal

A

wieg bakeren met gat in de bodem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

cradle-board

A

het kind wordt vastgewikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

isotoon

A

spieren trainen door beweging en gelijkblijvende spanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

isometrisch

A

spieren aanspannen en gelijkblijvende lengte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

zelfvergiftigingstheorie

A

overtuiging dat rottende en gistende darminhoud de gezondheid nadelig beinvloedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

assested infant toilet training

A

kinderen worden goed in de gaten gehouden, zodat de signalen zichtbaar worden en ze boven de pot worden gehouden en met een specifiek geluid is het de bedoeling dat ze sneller de wc gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

emigrant

A

buitenland vestigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

immigrant

A

ander land dan herkomstland vestigt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

allochtonen

A

mensen die in NL wonen en staan ingeschreven en een ouder in buitenland geboren

25
Q

acculturatie

A

wanneer er twee autonome culturen langdurig en direct met elkaar in contact staan

26
Q
A
27
Q

patroon van gedrag, kennis en attitudes die van generatie op generatie worden doorgegeven en dat de ene groep van de ander onderscheidt

A

cultuur

28
Q

culturele context waarin een kind opgroeit
bestaat uit:
materiele en sociale kenmerken van omgeving, gedrag van ouders en ideeen van ouders hebben over opvoeding en ontwikkeling

A

developmental niche

29
Q

de ideeen die ouders hebben over opvoeding en ontwikkeling

A

ethnotheories

30
Q

individu belangrijker gevonden dan de groep
opvoeding gericht op psychologische onafhakelijkheid

A

individualistisch en autonoom

31
Q

groep belangrijker dan individ
opvoeding gericht op sociale relaties, fysiek contact

A

collectivistische en relatiegericht

32
Q

nadruk leggen op leren en kennis

A

confusius

33
Q

kind wordt afgewezen, gekleineerd en schuldgevoel aangepraat

A

psychological control

34
Q

hierdoor worden elementen van meerdere culturen verenigt tot een nieuw opvoedingspatroon

A

acculturatie

35
Q

western educated industrialized rich democratie countries

A

weird-populatie

36
Q

effecten die optreden die alleen te zien zijn omdat de deelnemers weten dat ze aan een onderzoek deelnemen

A

hawthorne-effect

37
Q

als de deelnemers en de onderzoekers niet weten welke groep de echte interventie krijgt

A

dubbelblind

38
Q

deelnemers hebben een globale kennis over opvoeding

A

natural competency

39
Q

vrouwen die redelijk kinderen hebben gekregen en borstvoeding geven aan andere kinderen

A

zoogmoeders of minnen

40
Q

een min in huis nemen

A

huismin

41
Q

min langs laten komen

A

loopmin

42
Q

stevig wikkelen van baby’s in al dan niet voorverwarmde doeken

A

bakeren

43
Q

wieg bakeren met gat in de bodem

A

urinaal

44
Q

het kind wordt vastgewikkeld

A

cradle-board

45
Q

spieren trainen door beweging en gelijkblijvende spanning

A

isotoon

46
Q

spieren aanspannen en gelijkblijvende lengte

A

isometrisch

47
Q

overtuiging dat rottende en gistende darminhoud de gezondheid nadelig beinvloedt

A

zelfvergiftigingstheorie

48
Q

kinderen worden goed in de gaten gehouden, zodat de signalen zichtbaar worden en ze boven de pot worden gehouden en met een specifiek geluid is het de bedoeling dat ze sneller de wc gebruiken

A

assested infant toilet training

49
Q

buitenland vestigen

A

emigrant

50
Q

ander land dan herkomstland vestigt

A

immigrant

51
Q

mensen die in NL wonen en staan ingeschreven en een ouder in buitenland geboren

A

allochtonen

52
Q

wanneer er twee autonome culturen langdurig en direct met elkaar in contact staan

A

acculturatie

53
Q

behoud van oude cultuur & aanpassing aan nieuwe

A

integratie

54
Q

behoud van oude cultuur & geen aanpassing aan nieuwe

A

segreratie

55
Q

geen behoud van oude cultuur & aanpassing aan nieuwe

A

assimilatie

56
Q

geen behoud van oude cultuur & geen aanpassing aan nieuwe

A

marginalisatie

57
Q

begrijpen hoe kinderen, opvoeders en hun omgeving elkaar wederzijds beinvloeden

A

interdepentiemodel

58
Q

aanpassing van kind aan eisen van samenleving en houden aan regels

A

confomiteit

58
Q

ontwikkeling van persoonlijke bekwaamheden

A

prestatie