H1: Inleiding en situering Flashcards

1
Q

Ergonomie

A

Persoon is vast gegeven, job wordt aangepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Arbeidspsychologie

A

Job is vast gegeven, persoon wordt aangepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Organisatiepsychologie

A

Bestuderen van menselijk gedrag in organisatiecontext

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Plato

A

Beschrijft ‘ideale staat’ als plaats waar individuen taken toegewezen krijgen waarvoor ze best geschikt zijn
Militaire geschiktheidstest om soldaten te selecteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Juan de Dios Huarte y Navarro

A

Grote individuele verschillen tussen mensen
Verschillende beroepen vereisen verschillende vaardigheidspatronen
Belang professionele diagnostiek door staat → jongeren verplichten kennisdomein te bestuderen waarvoor meest geschikt
Voordeel staat: beste mensen op juiste plaats
Voordeel individu: geen tijd en moeite verspillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Natuurwetenschappelijke methode

A

Manier om systematisch naar werkelijkheid te kijken en hypothesen te toetsen
Observatie → hypothese → toetsing → verwerpen/aanvaarden hyopthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wundt

A

Eerste academische ontwikkelingen
1876
Experimentele methode, introspectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Walter Dill Scott

A

Toespraak over psychologie en reclame
Linkt commerciële activiteit aan psychologische inzichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hugo Münsterberg

A

Toepassen empirisch-natuurwetenschappelijke methode op selectie
Psychology and industrial efficiency: kandidaat-treinbestuurders bolletje laten volgen (accuraatheid) + in juiste peer knijpen (reactiesnelheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Galton, Pearson

A

Sterke interesse in individuele verschillen
Experimentele methode
Ontwikkelen van statistische technieken (gemiddelde, standaardafwijking, correlatie)
Basis voor selectiepsychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

McKeen, Cattell, Binet & Simon, Terman, Yerkes

A

Individuele verschillen in cognitieve vaardigheden
Intelligentietests (nog altijd gebruikt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Guilford, Cattell

A

Individuele verschillen in persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De rationeel-economische mens

A

Werknemers zijn van nature lui, willen niet werken en zijn niet gemotiveerd → motiveren door rationeel-economische dingen (bv. geld)
Scientific management (Taylor)
Time and motion studies (Gilbreths)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Scientific management (Taylor)

A

Werkmethoden moeten gebaseerd zijn op wetenschappelijke principes
Werknemers selecteren op wetenschappelijke manier
Vandaag: fabriek met lopende bandsysteem: job opdelen in kleine stukjes → iedereen is verantwoordelijk voor klein stukje → altijd hetzelfde doen → efficiënter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Time and motion studies (Gilbreths)

A

Elke beweging van werknemer optimaliseren
Vandaag: postbodes die bepaalde tijd krijgen per brievenbus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De sociale mens

A

Werknemers hebben ook sociale behoeften
Hawthorne effect (Mayo)

17
Q

Hawthorne effect (Mayo)

A

Manipulatie van werkschema, samenwerking, pauzes, … bij groep werknemers → prestatie stijgt
Er veranderde niet per se iets, maar werknemers kregen het gevoel dat er naar hen geluisterd werd en ze met hen bezig waren

18
Q

De naar-ontplooiing-zoekende mens

A

Werknemers willen ook persoonlijk iets opsteken van het werk, ze willen ontwikkelen en bijleren
Tweefactorentheorie (Herzberg)
Job design school

19
Q

Tweefactorentheorie (Herzberg)

A

Lijst van factoren die werknemers (on)tevreden maken: nagaan in welke mate er samenspel is tussen rationeel-economisch en sociale behoeften
Hygiene factors of dissatisfiers (extrinsiek): betrekking tot randvoorwaarden job (noodzakelijk, maar niet genoeg om iemand tevreden te maken)
Motivators of satisfiers (intrinsiek): betrekking tot kern van job

20
Q

Kritiek tweefactorentheorie

A

Zeer eenvoudig
Slechte repliceerbaarheid
Weinig ruimte voor individuele verschillen

21
Q

Job design school

A

Organisatie bereikt beste resultaten als werk interessant is
Job enlargement: taakverruiming (zelfde niveau)
Job enrichment: taakverrijking (hoger niveau)

22
Q

Kritiek job design school

A

Individuele verschillen
Verwachtingen door job enrichment
Leidinggevende verliest deel macht
Opwaartse verschuiving

23
Q

De complexe mens

A

Behoeftenpiramide (Maslow)
X&Y theorie (McGregor)

24
Q

Behoeftenpiramide (Maslow)

A

Iedereen heeft dezelfde behoeften, maar deze komen op verschillende momenten in het leven naar boven
Weinig wetenschappelijke ondersteuning: vijf behoeften worden niet consistent teruggevonden, ranking is niet consistent, strikte hiërarchie niet ondersteund
Typisch westers, individuele verschillen

25
Q

X&Y theorie (McGregor)

A

Manier waarop werkgever naar werknemers kijkt
X-theorie: werknemer is lui en moet gestimuleerd worden
Y-theorie: werknemer is enthousiast en wil werken
Z-theorie (oosters): werkgever en werknemer verbonden op persoonlijk vlak

26
Q

Individuele verschillen in werkethiek

A

Job involvement: hard je best doen op je werk
Instrumentele arbeidsoriëntatie: werk dient een ander doel, je werkt om geld te verdienen en daarmee kan je dingen doen
Arbeidsoriëntaties: betekenissen van werk voor mensen

27
Q

Drie belangrijkste motivatoren

A

Prettige mensen om mee samen te werken (sociaal contact)
Goed loon
Interessante functie

28
Q

Werklozen

A

Motivatoren: economische zekerheid, persoonlijke status, zelfrealisatie en identiteit, sociaal contact, tijdstructuur, bijdrage tot samenleving
Gevolgen: dalen psychisch welzijn en levenskwaliteit (stijgt terug na lange werkloosheid)

29
Q

Drie soorten prestaties

A

Taakprestatie
Contextuele prestatie
Contraproductief gedrag

30
Q

Contextuele prestatie

A

= Organisationeel burgerschap (OBS)
Extra inspanning leveren om taak goed uit te voeren
Vrijwillig extra activiteiten uitvoeren die niet tot job behoren
Regels en procedures volgen
Onderschrijven en verdedigen van objectieven van organisatie
Anderen helpen en samenwerken

31
Q

Contraproductief gedrag

A

Ten opzichte van individuen: pesten, intimidatie, agressie
Ten opzichte van organisatie: diefstal, sabotage, lange pauzes, te laat komen
Presenteïsme: fysiek aanwezig zijn op job, maar niets doen

32
Q

Vraag naar organisationeel burgerschap leidt tot…

A

Intern + controleerbaar → woede → contraproductief gedrag
Intern + oncontroleerbaar → sympathie → organisationeel burgerschap
Extern + controleerbaar → sympathie → organisationeel burgerschap
Extern + oncontroleerbaar → sympathie → organisationeel burgerschap