GTT grammatik B Flashcards
1
Q
1e naamval
A
onderwerp
2
Q
onderwerp
A
1e naamval
3
Q
3e naamval
A
meewerkend voorwerp
4
Q
meewerkend voorwerp
A
3e naamval
5
Q
4e naamval
A
lijdend voorwerp
6
Q
Hoe vind je het onderwerp
A
wie/wat + gezegde
7
Q
Hoe vind je het meewerkend voorwerp
A
aan/voor wie + gezegde + ow
8
Q
How vind je het lijdend voorwerp
A
wat + gezegde + ow