Goederenrecht W8 Flashcards

1
Q

Onderwerp 1: Gemeenschap
Deze week duiken we dieper in de ‘gemeenschap’. De gemeenschap ontstaat simpelweg wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer personen gezamenlijk. Het feit dat er meerdere personen gerechtigd zijn tot een goed, kan problemen met zich meebrengen. De wet geeft regels omtrent de onderlinge verhouding tussen gezamenlijke rechthebbende op een of meerdere goederen.

|Wat is een gemeenschap?
Art. 3:166 lid 1 BW
Gemeenschap is aanwezig, wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk.

Titel 3.7 geeft regels voor de onderlinge verhouding tussen gezamenlijke rechthebbenden. Uit art. 3:166 lid 1 BW volgt dat een gemeenschap bestaat wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer personen - deelgenoten - gezamenlijk. Er is een pluraliteit (meervoudigheid) van rechthebbenden. Dit is bijv. het geval indien A en B beiden voor 50% eigenaar zijn van een huis.
- Deelgenoten: de rechthebbenden op een goed heten ‘deelgenoten’.
- Gemeenschap: de onderlinge betrekking tussen de rechthebbenden heet een ‘gemeenschap’.

Vormen van gemeenschap
Er bestaan verschillende verschijningsvormen van een gemeenschap. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de ‘eenvoudige gemeenschap’ en de ‘bijzondere gemeenschap’. Dit onderscheid is van belang, omdat enkele bijzondere gemeenschapsvormen niet door titel 3.7 worden beheerst, maar door hun ‘eigen’ wettelijke bepalingen. Het wettelijk systeem werkt als volgt:

Titel 3.7 BW is onderverdeeld in drie afdelingen.
1 Afdeling 1 met als opschrift ‘algemene bepalingen’;
2 Afdeling 2 met als opschrift ‘enige bijzondere gemeenschappen’;
3 Afdeling 3 met als opschrift ‘Nietige en vernietigbare verdelingen’.

|Volgens art. 3:189 lid 1 BW gelden de bepalingen van titel 3.7 BW niet voor de volgende bijzondere gemeenschappen:
1 een huwelijksgemeenschap of gemeenschap van een geregistreerd partnerschap;
2 maatschap, vennootschap of rederij, zolang zij niet ontbonden zijn;
3 de gemeenschap van een in appartementsrechten gesplitst gebouw, zolang de splitsing niet is opgeheven.

Voor deze gemeenschappen gelden de elders in de wet daarvoor gegeven bepalingen. Het gaat hier telkens om actieve gemeenschappen, die bestemd zijn om voort te duren.

Volgens art. 3:189 lid 2 BW gelden voor de gemeenschappen die hierin worden genoemd de overige bepalingen van afd. 3.7.2 BW, maar ook de bepalingen van afd. 3.7.1. BW, voor zover daarvan in afd. 3.7.2. niet wordt afgeweken. De genoemde gemeenschappen zijn:
1. De gemeenschap van een nalatenschap;
2. Een ontbonden huwelijksgemeenschap of geregistreerd partnerschap;
3. Een ontbonden gemeenschap van een maatschap, vennootschap of rederij;
4. Een gemeenschap van een gebouw waarvan de splitsing in appartementsrechten is opgeheven.

Deze gemeenschappen hebben gemeen dat zij ontbonden zijn (vergelijk deze gemeenschappen met de gemeenschappen onder art. 3:189 lid 1 BW). Voor deze gemeenschappen gelden de gewone regels van afdeling 3.7.1, voor zover daarvan niet in afdeling 3.7.2. wordt afgeweken.

Samengevat bestaan er dus eigenlijk grofweg drie categorieën van gemeenschappen:
- de eenvoudige gemeenschappen: Dit zijn de gemeenschappen waarvoor uitsluitend de bepalingen van afd. 3.7.1. BW van toepassing zijn.

  • de bijzondere gemeenschappen genoemd in art. 3:189 lid 1 BW: Dit zijn de gemeenschappen waarvoor de bepalingen van heel afd. 3.7. niet van toepassing is.
  • ## de bijzondere gemeenschappen genoemd in art. 3:189 lid 2 BW: dit zijn de gemeenschappen waarvoor de gewone regels van afd. 3.7.1. BW, voor zover daarvan niet in afd. 3.7.2. BW wordt afgeweken.

|Aandelen van de deelgenoten
De deelgenoot is dus samen met een of meer andere deelgenoten rechthebbende over het gemeenschappelijke goed. De deelgenoot is als medegerechtigde tot een of meer goederen rechthebbende op een aandeel in die goederen. Aan het zijn van deelgenoten is het hebben van een aandeel verbonden. Dit aandeel is in beginsel overdraagbaar en is op zichzelf een vermogensrecht.

De aandelen van de deelgenoten zijn gelijk, tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit (art. 3:166 lid 2 BW). Dit is bijv. het geval wanneer twee personen door erfopvolging deelgenoten zijn, maar wanneer de een 70% van de nalatenschap krijgt en de ander 30% van de nalatenschap.

|Onderwerp 2: de rechten en plichten tussen de deelgenoten

Art. 3:166 lid 3 BW
Op de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten is artikel 2 van Boek 6 van overeenkomstige toepassing.

De onderlinge verhouding tussen de deelgenoten wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid art. 3:166 lid 3 BW. De deelgenoten hebben echter de vrijheid om hun onderlinge verhouding zelf vorm te geven art. 3:168 lid 1 BW. Middels een overeenkomst kunnen de deelgenoten het genot, het gebruik en het beheer van de gemeenschappelijke goederen regelen. Dit is geen verbintenisrechtelijke overeenkomst, maar een goederenrechtelijke overeenkomst. De deelgenoten bepalen in deze overeenkomst de inhoud van het recht dat ieder in het gemeenschappelijk goed heeft. Zo kan er worden afgesproken dat slechts een deelgenoot het gemeenschappelijk goed mag gebruiken, terwijl het aandeel in de gemeenschappelijke zaak 50/50 is. Het is dus geen overeenkomst die verbintenissen in het leven roept, maar het is een goederenrechtelijke overeenkomst die zorgt voor regelgeving ten aanzien van de gemeenschap.

Voorop staat dus de mogelijkheid voor deelgenoten om het gebruik, het genot en het beheer van gemeenschappelijke goederen bij ‘overeenkomst’ (regeling) te kunnen regelen. Wanneer de deelgenoten er niet onderling uitkomen, kunnen zij ook de kantonrechter verzoeken om een regeling te treffen (art. 3:168 lid 2 BW). De wet geeft ook regels voor de gevallen waarin een door partijen overeengekomen of door de rechter vastgestelde regeling ontbreekt.

  • Gebruik: art. 3:169 BW bepaalt, tenzij een ‘regeling’ anders bepaald, dat iedere deelgenoot bevoegd is tot het volledige gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de andere deelgenoten te verenigen is. De billijkheid zal hier de maatstaf zijn.
  • Procedures: art. 3:171 BW bepaalt, tenzij een ‘regeling’ anders bepaald, dat iedere deelgenoot bevoegd is tot het instellen van vorderingen en het indienen van verzoeken ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap.
  • Genot: art. 3:172 BW bepaalt tenzij ‘een regeling anders bepaalt’, dat de deelgenoten delen naar evenredigheid van hun aandelen, in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijk goed oplevert.
  • Beheer: art. 3:170 BW geeft een regeling ten aanzien van het beheer van gemeenschappelijke goederen waarvan gedeeltelijk bij ‘een regeling’ kan worden afgeweken. Hier zal nader op in worden gegaan.

|Beheer
De regels voor het beheer van een gemeenschappelijk goed liggen net wat anders dan de andere regels. In art. 3:170 lid 2 BW staat de definitie van hetgeen dat onder ‘beheer’ wordt verstaan.

Art. 3:170 lid 2 BW
Voor het overige geschiedt het beheer door de deelgenoten tezamen, tenzij een regeling anders bepaalt. Onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties.

  • beheershandelingen: onder beheershandelingen vallen dus alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn. Daaronder vallen in ieder geval handelingen die te maken hebben met onderhoud en behoud van het goed van de gemeenschap. In sommige gevallen kunnen beschikkingshandelingen ook vallen onder beheershandelingen. Dit is bijv. het geval wanneer er een aandelenportfolio in een gemeenschap zit. Het beheer kan met zich meebrengen dat er aandelen moeten worden verkocht.
  • Beschikkingshandelingen: beschikkingshandelingen (het overige genoemd in art. 3:170 lid 2 BW) zijn handelingen die zien op vervreemding en bezwaring van het goed.

Art. 3:170 BW geeft regels voor zowel het beheer, als het beschikken over een gemeenschappelijk goed. Daaruit zijn drie regels te onderscheiden:
1 Beheer: in art. 3:170 lid 2 BW staat dat de deelgenoten in beginsel slechts gezamenlijk bevoegd zijn tot het verrichten van daden van beheer. Voor het beheer kunnen de deelgenoten wel bij regeling afwijken.

  1. Beschikken: in art. 3;170 lid 3 BW staat dat de deelgenoten slechts gezamenlijk bevoegd zijn tot het beschikken of verrichten van eventuele andere handelingen ten aanzien van het goed.

3 Beheer (ieder afzonderlijk): in art. 3:170 lid 1 BW staat een uitzondering op de gezamenlijke bevoegdheid. De deelgenoten zijn ieder afzonderlijk bevoegd tot beheershandelingen en handelingen die geen uitstel kunnen lijden, indien het ingrijpen zo urgent is, dat er geen gelegenheid is om andere deelgenoten te raadplegen of te wachten op het ingrijpen van de beheersbevoegde deelgenoot of deelgenoten. Daarnaast bepaalt art. 3:170 lid 1 BW dat iedere deelgenoot afzonderlijk bevoegd is om ten behoeve van de gemeenschap verjaring te stuiten.

|Beheersregeling
Zoals hiervoor al is gezegd, kunnen deelgenoten zelf een regeling treffen met betrekking tot het genot, het gebruik en het beheer van de gemeenschappelijke goederen (art. 3:168 lid 1 BW).

  • De regeling kan niet afwijken van hetgeen is bepaald in art. 3:170 lid 1 BW. Art. 3:170 lid 1 BW geldt, ook indien bij regeling anders is geregeld.
  • De regeling kan niet voorzien in de ‘andere handelingen’ betreffende een gemeenschappelijk goed dan in de vorige leden vermeld (beschikkingshandeligen) als bedoeld in art. 3:170 lid 3 BW. De regeling kan dus niet afwijken van hetgeen is bepaald in art. 3:170 lid 3 BW. Beschikken moet steeds door alle deelgenoten tezamen geschieden.
  • De regeling kan wel voorzien in beheershandelingen als bedoeld in art. 3:170 lid 2 BW. Er kan dus middels een regeling wel worden afgesproken wie de beheersdaden verricht.

|Onderwerp 3: vervreemding en uitwinning
Het verschil tussen een eenvoudige en een bijzondere gemeenschap komt terug in de mogelijkheden voor vervreemding en uitwinning van een aandeel. Er wordt daarnaast een verschil gemaakt tussen (1) het vervreemden van een aandeel in de gemeenschap en (2) het vervreemden van een aandeel in een afzonderlijk goed in de gemeenschap.

|Vervreemding of bezwaring van een (geheel) goed dat in een gemeenschap is betrokken
Is het mogelijk om een (geheel) gemeenschappelijk goed over te dragen of te bezwaren met een beperkt recht?

  • Eenvoudige gemeenschap:
    Het vervreemden van een goed dat in een gemeenschap is betrokken is een beschikkingshandeling. Volgens art. 3:170 lid 3 BW zijn de deelgenoten gezamenlijk bevoegd tot het vervreemden van het gemeenschappelijke goed. Zonder die deelgenoten is de afzonderlijke deelgenoot niet beschikkingsbevoegd.
  • Bijzondere gemeenschappen genoemd in art. 3:189 lid 2 BW:
    Er wordt niet afgeweken in afd. 3.7.2 BW van art. 3:170 lid 3 BW. Hetgeen is bepaald in art. 3:170 lid 3 BW geldt dus ook voor de bijzondere gemeenschappen genoemd in art. 3:189 lid 2 BW.

|Vervreemding of bezwaring van het aandeel in een gemeenschappelijk goed dat in een gemeenschap is betrokken
Het is niet mogelijk om zonder medewerking van de andere deelgenoten over een gemeenschappelijk goed te beschikken. Dat volgt immers uit art. 3:170 lid 3 BW (jo. 3:189 lid 2 BW) - zie hierboven.

De vraag is nu of het wel mogelijk is om te beschikken over een aandeel in een gemeenschappelijk goed, dat in een gemeenschap is betrokken. Hiervoor is namelijk al gezegd dat een aandeel in een gemeenschappelijk goed een zelfstandig bestaan kan leiden.
Het aandeel is in ieder geval vatbaar voor overdracht en bezwaring. Men vervreemdt of bezwaart dan de positie die men ten aanzien van het gemeenschappelijk goed inneemt.

  • Eenvoudige gemeenschap: uit art. 3:175 BW vloeit voort dat, tenzij uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten anders voortvloeit, ieder van hen over zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed kan beschikken. Indien de gemeenschap betrekking heeft op meerdere goederen, kan ook het aandeel in al die goederen worden vervreemd. Het is dus mogelijk voor een deelgenoot om over zijn aandeel te beschikken. De levering geschiedt via art. 3:96 BW en volgt de weg van de leveringsvereisten van het goed waarin de deelgenoot een aandeel heeft.

De rechtsverhouding kan echter wel beletten dat een deelgenoot kan beschikken over een gemeenschappelijk goed. Een voorbeeld waarbij de rechtsverhouding tussen de deelgenoten verhindert dat een deelgenoot over zijn aandeel mag beschikken, is een huis dat gekocht is door een koppel dat ongehuwd samenwoont. Het is ondenkbaar dat de een zijn of haar aandeel verkoopt aan een onbekende derde. De rechtsverhouding zal zich vrijwel altijd tegen beschikken door een deelgenoot verzetten.

  • De bijzondere gemeenschappen genoemd in art. 3:189 lid 2 BW:
    Deze bijzondere gemeenschappen kenmerken zich ten eerste door middel van een bijzondere band tussen de deelgenoten. Vaak is de band tussen de deelgenoten van zo’n bijzondere aard dat vervreemding van het aandeel in een gemeenschappelijk goed niet zomaar mogelijk is. Zo is het onwenselijk dat een deelgenoot in een nalatenschap zijn aandeel kan verkopen aan een onbekende derde.
    Ten tweede bestaan bijzondere gemeenschappen vaak uit meerdere goederen. Wanneer het mogelijk zou zijn voor een deelgenoot om te beschikken over een aandeel in een gemeenschappelijk goed, zou het dus mogelijk zijn om voor elk goed een andere persoon deelgenoot te maken. Hij zou daarmee dus per goed een afzonderlijke gemeenschap kunnen creëren. Dit zou leiden tot een onoverzichtelijke situatie, wat leidt tot een moeilijke vereffening. Daarom heeft de wetgever art. 3:190 lid 1 jo. 3:189 lid 2 BW in het leven geroepen.
    De deelgenoot is niet bevoegd om over een aandeel in een afzonderlijk goed te beschikken zonder toestemming van de overige deelgenoten. Zo kunnen de overige deelgenoten zich weren tegen een veelheid van onverwachte deelgenoten.
    Wanneer dit gevaar van een veelheid van onverwachte deelgenoten zich echter niet voordoet, is het mogelijk dat geen beroep kan worden gedaan op het ontbreken van de toestemming als bedoeld in art. 3:190 lid 1 BW (HR beschikken bij bijzondere gemeenschap).

|Vervreemding of bezwaring van een aandeel in de gehele gemeenschap
Hierboven is de vraag beantwoord of het mogelijk is om als deelgenoot te beschikken over een (1) goed dat in een gemeenschap is betrokken of over een (2) aandeel in een goed dat in een gemeenschap is betrokken. Het is echter ook mogelijk om te beschikken over een aandeel in de gehele gemeenschap, oftewel een aandeel in alle gemeenschappelijke goederen

  • Eenvoudige gemeenschap:
    Uit art. 3:175 BW vloeit voort dat, tenzij uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten anders voortvloeit, ieder van hen over zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed kan beschikken. Indien de gemeenschap betrekking heeft op meerdere goederen, kan ook het aandeel in al die goederen worden vervreemd. Het is dus mogelijk om als deelgenoot je gehele aandeel in een gemeenschap over te dragen aan een derde. Maar ook hier geldt, net als bij de vervreemding/bezwaring van een aandeel in een gemeenschappelijk goed, dat uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten kan voortvloeien dat beschikken over het gehele aandeel alleen geoorloofd is indien de overige deelgenoten instemmen.
  • De bijzondere gemeenschappen genoemd in art. 3:189 lid 2 BW:
    Wanneer een deelgenoot zijn gehele aandeel in de gemeenschap wil vervreemden, dus zijn aandeel in alle gemeenschappelijk goederen, speelt het hiervoor beschreven probleem van een veelheid van onverwachte deelgenoten niet. De overige deelgenoten krijgen dan namelijk slechts te maken met een nieuwe deelgenoot. De situatie blijft hierdoor overzichtelijk. Dit hoeft niet bezwaarlijk te zijn voor de verdeling. Dit kan echter wel bezwaarlijk zijn vanwege de bijzondere band tussen de deelgenoten. Art. 3:191 lid 1 BW bepaalt daarom dat het mogelijk is voor een deelgenoot om over zijn aandeel in de gehele gemeenschap te beschikken, tenzij uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten anders voortvloeit.
A

Onderwerp 1: Gemeenschap
Deze week duiken we dieper in de ‘gemeenschap’. De gemeenschap ontstaat simpelweg wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer personen gezamenlijk. Het feit dat er meerdere personen gerechtigd zijn tot een goed, kan problemen met zich meebrengen. De wet geeft regels omtrent de onderlinge verhouding tussen gezamenlijke rechthebbende op een of meerdere goederen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het aandeel is in ieder geval vatbaar voor overdracht en bezwaring. Men vervreemdt of bezwaart dan de positie die men ten aanzien van het gemeenschappelijk goed inneemt.

A

Het aandeel is in ieder geval vatbaar voor overdracht en bezwaring. Men vervreemdt of bezwaart dan de positie die men ten aanzien van het gemeenschappelijk goed inneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uitwinning door schuldeisers
Schuldeisers van een deelgenoot kunnen het aandeel van een deelgenoot uitwinnen. Dit is mogelijk voor:

  • Aandeel in een goed in een eenvoudige gemeenschap:
    Schuldeisers kunnen dit nadeel uitwinnen (art. 3:175 lid 3 BW). De rechtsverhouding tussen deelgenoten kan hier niet aan in de weg staan. In de situatie van de ongehuwd samenwonenden zal men dit kunnen voorkomen door de schuld van de ander te betalen.
  • Aandeel in een gehele eenvoudige gemeenschap:
    Schuldeisers kunnen dit aandeel uitwinnen (art. 3:175 lid 3 BW. De rechtsverhouding tussen deelgenoten kan hier niet aan in de weg staan.
  • Aandeel in een goed in een bijzondere gemeenschap genoemd in art. 3:189 lid 2 BW:
    Uitwinning is hier niet mogelijk. De deelgenoot is niet bevoegd om te beschikken over een aandeel in een goed in een bijzondere gemeenschap, wegens het gevaar van een veelheid van onverwachte deelgenoten (zie ook art. 3:190 lid 1 BW). Ook is uitwinning van een zodanig aandeel zonder toestemming van de overige deelgenoten uitgesloten. De overige deelgenoten kunnen zich zo blijven weren tegen de confrontatie met een veelheid van onverwachte deelgenoten. Let op: de regel uit het arrest HR Beschikken bij bijzondere gemeenschap geldt hier ook. Wanneer de ratio van art. 3:190 lid 1 BW zich niet voordoet, dus wanneer de overige deelgenoten niet bang hoeven te zijn voor een veelheid van onverwachte deelgenoten, is het mogelijk dat geen beroep kan worden gedaan op het ontbreken van toestemming van de overige deelgenoten ex art. 3:190 lid 1 BW.
  • Aandeel in een gehele bijzondere gemeenschap genoemd in art. 3:189 lid 2 BW:
    Art. 3:191 lid 1 BW geldt ook voor de uitwinning door schuldeisers. In beginsel kunnen schuldeisers een aandeel in een gehele bijzondere gemeenschap uitwinnen, tenzij de rechtsverhouding tussen de deelgenoten bepaalt dat de bevoegdheid tot vervreemding (of uitwinning) is geblokkeerd of aan toestemming van de andere deelgenoten is onderworpen. De schuldeiser kan echter wel verdeling vorderen art. 3:180 BW.

Tip:
Zie voor de leveringsvereisten van een aandeel in een goed of gemeenschap de schakelbepaling van art. 3:96 BW.

A

Uitwinning door schuldeisers
Schuldeisers van een deelgenoot kunnen het aandeel van een deelgenoot uitwinnen. Dit is mogelijk voor:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

|Onderwerp 4: Verdeling van de gemeenschap
De goederenrechtelijke band tussen de deelgenoten kan worden verbroken door verdeling van het gemeenschappelijk goed of de gemeenschappelijke goederen. In de praktijk speelt de verdeling van gemeenschappen een grote rol. Vaak gaat het om de verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap of de verdeling van nalatenschappen. De artikelen 3:178-3:185 BW geven een wettelijk kader omtrent de wijzen waarop een verdeling in gang kan worden gezet. Art. 3:182 BW geeft een definitie van verdeling.

Art. 3:182 BW
Als een verdeling wordt aangemerkt iedere rechtshandeling waartoe alle deelgenoten, hetzij in persoon, hetzij vertegenwoordigd, medewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen. De handeling is niet een verdeling, indien zij strekt tot nakoming van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld aan een of meer deelgenoten, die niet voortspruit uit een rechtshandeling als bedoeld in de vorige zin.

|Vorderen van verdeling
Art. 3:182 BW geeft aan dat alle deelgenoten aan de verdeling moeten meewerken. Verdeling kan tussen de deelgenoten worden overeengekomen. Het is echter ook mogelijk dat sommige deelgenoten wel en andere niet aan een verdeling willen meewerken. Daarnaast kunnen derden, zoals schuldeisers, ook een belang hebben bij de verdeling. De wet maakt het daarom mogelijk dat deelgenoten, maar ook schuldeisers, verdeling kunnen vorderen.

Art. 3:178 e.v. BW geeft regels omtrent de verdeling. Hieronder volgen enkele regels omtrent het vorderen van verdeling.

  • Art. 3:178 lid 1 BW: ieder der deelgenoten kan te allen tijde een verdeling vorderen.
  • Art. 3:189 lid 1 BW: de gemeenschappen genoemd in art. 3:189 lid 1 BW kunnen niet tot verdeling worden gevorderd. De regeling van titel 3.7 is immers niet op deze gemeenschap van toepassing.
  • Art. 3:178 lid 1, slot BW: de rechter heeft de mogelijkheid te bepalen dat de aard van de gemeenschap zich tegen een vordering tot verdeling verzet. Dit kan bijv. het geval zijn bij een gemeenschap tussen ongehuwd samenwonenden.
  • Art. 3:178 lid 2 BW:
    De rechter kan ook aanvullende maatregelen treffen bij een vordering tot verdeling, door bijv. te bepalen dat gemeenschapsschulden worden voldaan voordat er wordt verdeeld (art. 3:178 lid 2 BW). Daarnaast wordt de deelgenoot die probeert goederen aan het vermogen van de gemeenschap te onttrekken, gestraft (art. 3:194 lid 2 BW - zie HR Verzwijging).
  • Art. 3:178 lid 3 BW:
    De rechter heeft ook de mogelijkheid om een vordering tot verdeling uit te sluiten op grond van een zekere belangenafweging. Zouden de door onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, dan kan de rechter de vordering tot verdeling uitsluiten. Dit kan telkens voor een periode van niet langer dan drie jaar. Dit kan de rechter ook doen wanneer een schuldeiser verdeling vordert (art. 3:180 lid 1 BW).
  • Art. 3:178 lid 5 BW:
    Ook deelgenoten hebben de mogelijkheid om bij overeenkomst de mogelijkheid tot verdeling uit te sluiten (art. 3:178 lid 5 BW). Dit kan voor ten hoogste vijf jaar.

Er zijn verschillende mogelijkheden die leiden tot een verdeling. Samengevat zijn dit de drie belangrijkste methoden die leiden tot een verdeling:

1 Een onderlinge overeenkomst tussen de deelgenoten:
Dit gebeurt vaak in een nalatenschap. De verdeling kan in goede harmonie in gang worden gezet.

  1. Een deelgenoot of iemand met een beperkt recht op een aandeel kan verdeling vorderen:
    Volgens art. 3:178 BW kan ieder der deelgenoten, alsmede hij die een beperkt recht op een aandeel heeft, te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit art. 3:178 BW anders voortvloeit.
  2. De schuldeiser die een opeisbare vordering op een deelgenoot heeft, kan verdeling van de gemeenschap vorderen (art. 3:180 lid 1 BW):
    Zo verkrijgt de schuldenaar een makkelijker verhaalsobject. De bevoegdheid van de schuldenaar gaat echter niet verder dan voor het verhaal van zijn vordering nodig is. Het is dus mogelijk dat er een partiële (gedeeltelijk) verdeling ontstaat.

Levering van verdeling
Wanneer de verdeling is overeengekomen, moet de gemeenschap nog daadwerkelijk worden verdeeld. De verdeling is een titel tot levering. De verdeling brengt echter nog geen verkrijging met zich mee. Om daadwerkelijk goederen uit de gemeenschap te verkrijgen, moet de verdeling worden gevolgd door de levering van het goed. De levering van aandeel op een goed in de gemeenschap gaat op dezelfde wijze als voor overdracht is voorgeschreven (art. 3:186 lid 1 BW). De titel waarmee een deelgenoot het goed verkrijgt, is niet ‘verdeling’. De titel is dezelfde titel als waaronder de deelgenoten het goed tezamen voor de verdeling hielden (art. 3:186 lid 2 BW). De titel is belangrijk, omdat dit de verplichtingen voor de verkrijger kan bepalen.

Voorbeeld:
Een nalatenschap wordt verdeeld. De gemeenschap omvat een huis. Dit huis wordt door de verdeling toegedeeld aan een deelgenoot. Dit huis moet aan hem worden geleverd door een akte van levering gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers art. 3:186 lid 1 jo. 3;89 BW. De titel is dan niet overdracht, maar erfopvolging. Het huis is immers onder algemene titel overgegaan op de verkrijger, zie art. 3:80 lid 2 BW jo. 3:186 lid 2 BW. De verkrijger moet dan verplichtingen dulden die zijn voorganger, de erflater, ook moest dulden.

Verdeling art. 3:186 lid 2 BW

  • Titel: dezelfde titel als waaronder de gezamenlijke deelgenoten het goed hielden art. 3:186 lid 2 BW (+ art. 3:80 BW)
  • Levering: dezelfde leveringsvereisten als voor overdracht van het desbetreffende goed is voorgeschreven (art. 3:186 lid 1 BW + 3:90, 3:114, 3:89, 3:10)
  • Beschikkingsbevoegdheid: de deelgenoot of deelgenoten moeten beschikkingsbevoegd zijn om hun aandeel aan een deelgenoot te leveren.
A

|Onderwerp 4: Verdeling van de gemeenschap
De goederenrechtelijke band tussen de deelgenoten kan worden verbroken door verdeling van het gemeenschappelijk goed of de gemeenschappelijke goederen. In de praktijk speelt de verdeling van gemeenschappen een grote rol. Vaak gaat het om de verdeling van een ontbonden huwelijksgemeenschap of de verdeling van nalatenschappen. De artikelen 3:178-3:185 BW geven een wettelijk kader omtrent de wijzen waarop een verdeling in gang kan worden gezet. Art. 3:182 BW geeft een definitie van verdeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Levering van verdeling
Wanneer de verdeling is overeengekomen, moet de gemeenschap nog daadwerkelijk worden verdeeld. De verdeling is een titel tot levering. De verdeling brengt echter nog geen verkrijging met zich mee. Om daadwerkelijk goederen uit de gemeenschap te verkrijgen, moet de verdeling worden gevolgd door de levering van het goed. De levering van aandeel op een goed in de gemeenschap gaat op dezelfde wijze als voor overdracht is voorgeschreven (art. 3:186 lid 1 BW). De titel waarmee een deelgenoot het goed verkrijgt, is niet ‘verdeling’. De titel is dezelfde titel als waaronder de deelgenoten het goed tezamen voor de verdeling hielden (art. 3:186 lid 2 BW). De titel is belangrijk, omdat dit de verplichtingen voor de verkrijger kan bepalen.

Voorbeeld:
Een nalatenschap wordt verdeeld. De gemeenschap omvat een huis. Dit huis wordt door de verdeling toegedeeld aan een deelgenoot. Dit huis moet aan hem worden geleverd door een akte van levering gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers art. 3:186 lid 1 jo. 3;89 BW. De titel is dan niet overdracht, maar erfopvolging. Het huis is immers onder algemene titel overgegaan op de verkrijger, zie art. 3:80 lid 2 BW jo. 3:186 lid 2 BW. De verkrijger moet dan verplichtingen dulden die zijn voorganger, de erflater, ook moest dulden.

Verdeling art. 3:186 lid 2 BW

  • Titel: dezelfde titel als waaronder de gezamenlijke deelgenoten het goed hielden art. 3:186 lid 2 BW (+ art. 3:80 BW)
  • Levering: dezelfde leveringsvereisten als voor overdracht van het desbetreffende goed is voorgeschreven (art. 3:186 lid 1 BW + 3:90, 3:114, 3:89, 3:10)
  • Beschikkingsbevoegdheid: de deelgenoot of deelgenoten moeten beschikkingsbevoegd zijn om hun aandeel aan een deelgenoot te leveren.
A

Levering van verdeling
Wanneer de verdeling is overeengekomen, moet de gemeenschap nog daadwerkelijk worden verdeeld. De verdeling is een titel tot levering. De verdeling brengt echter nog geen verkrijging met zich mee. Om daadwerkelijk goederen uit de gemeenschap te verkrijgen, moet de verdeling worden gevolgd door de levering van het goed. De levering van aandeel op een goed in de gemeenschap gaat op dezelfde wijze als voor overdracht is voorgeschreven (art. 3:186 lid 1 BW). De titel waarmee een deelgenoot het goed verkrijgt, is niet ‘verdeling’. De titel is dezelfde titel als waaronder de deelgenoten het goed tezamen voor de verdeling hielden (art. 3:186 lid 2 BW). De titel is belangrijk, omdat dit de verplichtingen voor de verkrijger kan bepalen.

Voorbeeld:
Een nalatenschap wordt verdeeld. De gemeenschap omvat een huis. Dit huis wordt door de verdeling toegedeeld aan een deelgenoot. Dit huis moet aan hem worden geleverd door een akte van levering gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers art. 3:186 lid 1 jo. 3;89 BW. De titel is dan niet overdracht, maar erfopvolging. Het huis is immers onder algemene titel overgegaan op de verkrijger, zie art. 3:80 lid 2 BW jo. 3:186 lid 2 BW. De verkrijger moet dan verplichtingen dulden die zijn voorganger, de erflater, ook moest dulden.

Verdeling art. 3:186 lid 2 BW

  • Titel: dezelfde titel als waaronder de gezamenlijke deelgenoten het goed hielden art. 3:186 lid 2 BW (+ art. 3:80 BW)
  • Levering: dezelfde leveringsvereisten als voor overdracht van het desbetreffende goed is voorgeschreven (art. 3:186 lid 1 BW + 3:90, 3:114, 3:89, 3:10)
  • Beschikkingsbevoegdheid: de deelgenoot of deelgenoten moeten beschikkingsbevoegd zijn om hun aandeel aan een deelgenoot te leveren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Mandeligheid
Mandeligheid is een bijzondere vorm van mede-eigendom en is een bijzondere vorm van gemeenschap.
Mandeligheid is een vorm van mede-eigendom van een onroerende zaak die tot gemeenschappelijk nut van meerdere erven strekt. Mandeligheid wordt geregeld in titel 5 van boek 5 BW. Het gevolg is dat de eigenaars van de erven deelgenoten zijn in deze gemeenschappelijke eigendom. Zo kunnen tennisbanen, wegen of bijv. parkeerplaatsen die bestemd zijn om door de eigenaars van erven gemeenschappelijk te worden gebruikt, mandelige zaken zijn.

Kenmerken van mandeligheid

  • Geen vordering tot verdeling:
    Een bijzondere eigenschap van mandeligheid is dat mandeligheid niet vatbaar is voor verdeling. Art. 5:63 lid 2 BW bepaalt namelijk dat geen verdeling kan worden gevorderd.
  • Afhankelijk recht:
    Mandeligheid is een afhankelijk recht art. 5:63 jo. 3:7 BW. Dit houdt in dat de mandeligheid bij het erf hoort die wordt bevoordeeld door de mandelige zaak. Bij overdracht van dat erf, volgt de eigendom van de mandelige zaak de eigendom van het erf waaraan het gekoppeld is. Het recht van mede-eigendom in een mandelige zaak is gebonden aan de eigendom van een erf. Het aandeel in de mandelige zaak is niet zelfstandig overdraagbaar.

Er zijn twee vormen van mandeligheid
1 Mandeligheid ontstaan door rechtshandeling art. 5:60 BW
2 Mandeligheid ontstaan uit de wet art. 5:62 BW.

|Mandeligheid ontstaan door rechtshandeling

Art. 5:60 BW
Mandeligheid ontstaat, wanneer een onroerende zaak gemeenschappelijk eigendom is van de eigenaars van twee of meer erven en door hen tot gemeenschappelijk nut van die erven wordt bestemd bij een tussen hun opgemaakte notariële akte, gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers.

Volgens art. 5:60 BW moet er voor de mandeligheid uit rechtshandeling aan twee vereisten zijn voldaan:

  • De onroerende zaak moet gemeenschappelijk eigendom zijn van de eigenaars van twee of meer erven:
    Er moet dus een onroerende zaak zijn die toebehoort aan twee of meer eigenaars van twee of meer erven. Denk bijv. aan het erf van eigenaar A en het erf van eigenaar B. Daarnaast staat een buitenzwembad. Dit buitenzwembad behoort voor 1/2e deel toe aan A en 1/2e deel aan B.
  • Bestemming tot gemeenschappelijk nut:
    De eigenaars van twee of meer erven moeten de gemeenschappelijke onroerende zaak tot gemeenschappelijk nut van de erven ‘bestemmen’ door middel van een notariële akte die is ingeschreven in de openbare registers. Het is niet vereist dat de twee erven aan elkaar grenzen, maar het ligt voor de hand dat de erven wel bij elkaar in de buurt zitten.

Voorbeelden van een (contractuele) mandelige zaak zijn: een mandelige zwembad, mandelige parkeerplaatsen of mandelige speelpleinen.

Tip:
Er moet bij een contractuele mandeligheid in feite sprake zijn van ten minste drie erven: de erven van de eigenaars (ten minste twee erven) en het erf dat toebehoort aan de eigenaars gezamenlijk dat mandelig is gemaakt (ten minste een erf)

|Mandeligheid uit de wet
Art. 5:62 BW noemt de vrijstaande scheidsmuur, het hek of de heg mandelig. Deze erfafscheidingen zijn gemeenschappelijk eigendom en mandelig, indien de grens van twee aan verschillende eigenaren toebehorende erven er in de lengterichting onderdoor loopt.

Rechten en verplichtingen van de eigenaars van de zaak
Op de mandelige zaak zijn de algemene regels voor gemeenschap uit titel 3.7 van toepassing, voor zover de titel over mandeligheid daar niet van afwijkt. Dit betekent onder meer dat over het beheer van een mandelige zaak in beginsel gemeenschappelijk moet worden beslist art. 3:170 BW en dat de deelgenoten een beheersregeling kunnen sluiten art. 5:69 BW jo. 3:168 BW.

Let op: er zijn echter kenmerkende verschillen met een ‘eenvoudige gemeenschap’
- het aandeel in de mandelige zaak is afhankelijk van de eigendom van de erven waaraan de zaak dienstbaar is art. 5:63 lid 1 BW.
- de mandelige zaak is niet voor verdeling vatbaar art. 5:63 lid 2 BW.

A

Mandeligheid
Mandeligheid is een bijzondere vorm van mede-eigendom en is een bijzondere vorm van gemeenschap.
Mandeligheid is een vorm van mede-eigendom van een onroerende zaak die tot gemeenschappelijk nut van meerdere erven strekt. Mandeligheid wordt geregeld in titel 5 van boek 5 BW. Het gevolg is dat de eigenaars van de erven deelgenoten zijn in deze gemeenschappelijke eigendom. Zo kunnen tennisbanen, wegen of bijv. parkeerplaatsen die bestemd zijn om door de eigenaars van erven gemeenschappelijk te worden gebruikt, mandelige zaken zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Onderwerp 5: burenrecht
Nederland is een (relatief) klein land. Er staan veel huizen naast elkaar op een (relatief) klein stuk land. De wetgever heeft daarom een stuk van het BW besteed aan het ‘burenrecht’. In de vierde titel van Boek 5 BW geeft de wet een aantal bepalingen waarin de bevoegdheden en verplichtingen van de eigenaren van naburige erven nader worden uitgewerkt.

Bevoegdheden en verplichtingen
Wij zullen enkele bevoegdheden en verplichtingen uitleggen. Voorop staat dat het burenrecht van regelend recht is. De eigenaren of gebruiksgerechtigden kunnen bij overeenkomst hiervan afwijken.

Hinder: In art. 5:37 BW staat dat buren elkaar geen onrechtmatige hinder mogen toebrengen, ‘zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht door het ontnemen van steun’. Het is echter in wezen een uitwerking van de onrechtmatigheidsnorm van art. 6:162 BW. Of de door de eigenaar veroorzaakte hinder onrechtmatig is, wordt bepaald aan de hand van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm.

|Grenslijn:
- art. 5:47 BW: biedt de mogelijkheid om de loop van de grens door de rechter te laten vaststellen indien deze onzeker is. Bij het bepalen van de grens tussen de erven geniet de rechter een sterke mate van vrijheid. Art. 5:47 lid 2 BW bepaalt dat het wettelijke vermoeden dat de bezitter van een zaak de eigenaar daarvan is (art. 3:119 BW) hier niet van toepassing is. Anders zou de brutaalste bezitter een bewijsvoordeel verkrijgen.

  • art. 5:46 BW geeft de eigenaar van een erf de bevoegdheid om afpalingstekens te plaatsen, zodat de grens van met het erf van zijn buren zichtbaar is. Dit gebeurt op kosten van beide eigenaren.
  • art. 5:48 BW geeft de eigenaar van een erf het recht zijn erf af te sluiten.

Vensters en balkons:
Art. 5:50 BW verbiedt het hebben van vensters of andere muuropeningen dan welk balkons of soortgelijke werken, voor zover die zich binnen twee meter van de grenslijn van het naburige erf bevinden en op dit erf uitzicht geven.

Overhangende beplanting
- art. 5:42 BW verbiedt het hebben van bomen binnen twee meter van de grenslijn van een anders erf - gerekend vanaf het midden van de voet van de boom - en het hebben van heesters of heggen binnen een halve meter van die grens.

  • Art. 5:44 BW geeft de buurman de bevoegdheid om de takken en wortels, voor zover die boven zijn erf hangen of zich daaronder bevinden, weg te snijden of weg te hakken.
A

Onderwerp 5: burenrecht
Nederland is een (relatief) klein land. Er staan veel huizen naast elkaar op een (relatief) klein stuk land. De wetgever heeft daarom een stuk van het BW besteed aan het ‘burenrecht’. In de vierde titel van Boek 5 BW geeft de wet een aantal bepalingen waarin de bevoegdheden en verplichtingen van de eigenaren van naburige erven nader worden uitgewerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

HR Beschikken bij bijzondere gemeenschap

Relevantie: Dit arrest gaat over de bijzondere gemeenschap. Lees eerst de Wekelijkse Uitleg van de Stof voor het verschil tussen de eenvoudige gemeenschap en de bijzondere gemeenschap.

Bijzondere gemeenschappen bestaan vaak uit meerdere goederen. Indien een deelgenoot zijn aandeel in ieder goed afzonderlijk zou kunnen vervreemden, zou hij dus per goed een andere persoon als deelgenoot kunnen maken. Daarmee ontstaat er per goed een andere (eenvoudige) gemeenschap. Dit zou een hele onoverzichtelijke situatie tot gevolg hebben, waardoor de vereffening van de gemeenschap erg lastig wordt. Art. 3:190 lid 1 jo. 3:189 lid 2 BW beschermen de deelgenoten van deze bijzondere gemeenschappen tegen een veelheid van willekeurige deelgenoten.

In dit arrest is dat gevaar niet van toepassing, en doet zich de ratio van het verbod van art. 3:190 lid 1 BW niet voor. Een beroep op het ontbreken van toestemming faalt hier.

Relevante feiten: De broers D. dreven samen in maatschapsverband een agrarisch bedrijf. De broers zijn een jaar na elkaar overleden. Zij lieten allebei één erfgenaam achter. De erfgenamen zijn deelgenoten in een bijzondere gemeenschap als bedoeld in art. 3:189 lid 2 BW, een ontbonden gemeenschap. Een van de deelgenoten, X, heeft haar aandeel in één van de tot de bijzondere gemeenschap behorende goederen (een perceel weiland) verkocht en geleverd aan een derde, zonder de daarvoor voorgeschreven toestemming van art. 3:190 lid 1 BW.

De andere deelgenoot, Y, eist een verklaring voor recht dat de levering door X nietig is en eist vernietiging van deze levering.

Rechtsvraag: Heeft een deelgenoot in een bijzondere gemeenschap toestemming nodig van de andere deelgenoot om zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed te vervreemden?

Beoordeling door de Hoge Raad: Het hof oordeelde dat de regel van art. 3:190 lid 1 BW blijkens de wetsgeschiedenis ertoe strekt om het een deelgenoot onmogelijk te maken zonder toestemming van de overige deelgenoten de gemeenschap in een aantal kleinere gemeenschappen op te lossen. Hierdoor komen de oorspronkelijke deelgenoten namelijk telkens tegenover andere medegerechtigden te staan, wat een verdeling van de (bijzondere) gemeenschap zou kunnen bemoeilijken. Het hof oordeelt in deze situatie dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat het slechts gaat om één onroerende zaak en de verdeling van de overige zaken niet wordt bemoeilijkt doordat Y wordt geconfronteerd met een andere deelgenoot. Door deze omstandigheden vervalt de grondslag van art. 3:190 lid 1 BW. De vordering wordt afgewezen.
De Hoge Raad gaat mee met het hof en oordeelt dat er geen blijk is gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

A

HR Beschikken bij bijzondere gemeenschap

Relevantie: Dit arrest gaat over de bijzondere gemeenschap. Lees eerst de Wekelijkse Uitleg van de Stof voor het verschil tussen de eenvoudige gemeenschap en de bijzondere gemeenschap.

Bijzondere gemeenschappen bestaan vaak uit meerdere goederen. Indien een deelgenoot zijn aandeel in ieder goed afzonderlijk zou kunnen vervreemden, zou hij dus per goed een andere persoon als deelgenoot kunnen maken. Daarmee ontstaat er per goed een andere (eenvoudige) gemeenschap. Dit zou een hele onoverzichtelijke situatie tot gevolg hebben, waardoor de vereffening van de gemeenschap erg lastig wordt. Art. 3:190 lid 1 jo. 3:189 lid 2 BW beschermen de deelgenoten van deze bijzondere gemeenschappen tegen een veelheid van willekeurige deelgenoten.

In dit arrest is dat gevaar niet van toepassing, en doet zich de ratio van het verbod van art. 3:190 lid 1 BW niet voor. Een beroep op het ontbreken van toestemming faalt hier.

Relevante feiten: De broers D. dreven samen in maatschapsverband een agrarisch bedrijf. De broers zijn een jaar na elkaar overleden. Zij lieten allebei één erfgenaam achter. De erfgenamen zijn deelgenoten in een bijzondere gemeenschap als bedoeld in art. 3:189 lid 2 BW, een ontbonden gemeenschap. Een van de deelgenoten, X, heeft haar aandeel in één van de tot de bijzondere gemeenschap behorende goederen (een perceel weiland) verkocht en geleverd aan een derde, zonder de daarvoor voorgeschreven toestemming van art. 3:190 lid 1 BW.

De andere deelgenoot, Y, eist een verklaring voor recht dat de levering door X nietig is en eist vernietiging van deze levering.

Rechtsvraag: Heeft een deelgenoot in een bijzondere gemeenschap toestemming nodig van de andere deelgenoot om zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed te vervreemden?

Beoordeling door de Hoge Raad: Het hof oordeelde dat de regel van art. 3:190 lid 1 BW blijkens de wetsgeschiedenis ertoe strekt om het een deelgenoot onmogelijk te maken zonder toestemming van de overige deelgenoten de gemeenschap in een aantal kleinere gemeenschappen op te lossen. Hierdoor komen de oorspronkelijke deelgenoten namelijk telkens tegenover andere medegerechtigden te staan, wat een verdeling van de (bijzondere) gemeenschap zou kunnen bemoeilijken. Het hof oordeelt in deze situatie dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat het slechts gaat om één onroerende zaak en de verdeling van de overige zaken niet wordt bemoeilijkt doordat Y wordt geconfronteerd met een andere deelgenoot. Door deze omstandigheden vervalt de grondslag van art. 3:190 lid 1 BW. De vordering wordt afgewezen.
De Hoge Raad gaat mee met het hof en oordeelt dat er geen blijk is gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

HR Treurwilg

Relevantie: Dit arrest gaat over de eigendomsvraag van een boom op de erfgrens. Als de stam is verenigd met de grond van beide erven, behoort de eigendom van de boom toe aan de eigenaren van beide erven gezamenlijk (art. 5:20 lid 1, aanhef en onder f, BW).

Relevante feiten: Stichting De Luwte is eigenaar van een perceel in Amsterdam. Er staat een treurwilg op zijn perceel. De zaak gaat over de vraag wie de eigenaar is van een treurwilg, waarvan de stam zich op beide erven bevindt. De treurwilg stond op het moment dat hij werd geplant geheel op het perceel van De Luwte, maar hij is door uitgroei op het perceel van de buren komen te staan. De stam van de treurwilg staat voor ongeveer 10 à 20% op het erf van de buren. Stichting De Luwte wil de treurwilg graag kappen en heeft daarvoor een vergunning aangevraagd. De voorzieningenrechter heeft echter op vordering van de buren verboden de boom te kappen, totdat over de eigendomsvraag van de boom in de bodemprocedure is beslist.

Stichting De Luwte beweert dat de boom niet mandelig noch gemeenschappelijk is en dat de boom haar eigendom is. Zij zou daarom dus bevoegd zijn om tot kap over te gaan. Zij gebruikt onder andere de argumenten dat de boom grotendeels op haar perceel staat en daar oorspronkelijk ook is geplant.

Beoordeling door de Hoge Raad: De rechtbank, het hof en de Hoge Raad gaan niet mee in dit betoog. De Hoge Raad oordeelt als volgt:

“Met zijn oordeel dat de omstandigheid dat de stam van de boom verenigd is met de grond van beide erven meebrengt dat de boom toebehoort aan de eigenaren van beide erven gezamenlijk, heeft het hof een juiste toepassing gegeven aan art. 5:20 lid 1, aanhef en onder f, BW. De daar gegeven regel dat de eigendom van de grond mede omvat met de grond verenigde beplantingen, brengt mee dat bomen waarvan de stam op een erfgrens staat, als “met de grond verenigde beplantingen” toebehoren aan de onderscheidene eigenaren van de buurpercelen gezamenlijk. Dat geldt, zoals het hof terecht heeft geoordeeld, ook voor bomen die ooit geplant zijn in de grond van het ene perceel maar waarvan de stam later over de erfgrens heen is gegroeid.” (r.o. 3.4)

De stam van de boom is verenigd met de grond van beide erven en dat brengt met zich mee dat de boom is nagetrokken met de grond van beide erven en dus dat de boom toebehoort aan de eigenaars van de beide erven gezamenlijk.

Toepassing van de theorie: De boom is dus door art. 5:20 lid 1, aanhef en onder f, BW eigendom van de eigenaren van beide erven. Dit betekent dus dat de boom in een eenvoudige gemeenschap valt. Een deelgenoot mag niet afzonderlijk van de andere deelgenoot beheers- of beschikkingsdaden verrichten over het goed (art. 3:170 BW). Stichting De Luwte is dus niet afzonderlijk bevoegd om de treurwilg te kappen.

A

HR Treurwilg

Relevantie: Dit arrest gaat over de eigendomsvraag van een boom op de erfgrens. Als de stam is verenigd met de grond van beide erven, behoort de eigendom van de boom toe aan de eigenaren van beide erven gezamenlijk (art. 5:20 lid 1, aanhef en onder f, BW).

Relevante feiten: Stichting De Luwte is eigenaar van een perceel in Amsterdam. Er staat een treurwilg op zijn perceel. De zaak gaat over de vraag wie de eigenaar is van een treurwilg, waarvan de stam zich op beide erven bevindt. De treurwilg stond op het moment dat hij werd geplant geheel op het perceel van De Luwte, maar hij is door uitgroei op het perceel van de buren komen te staan. De stam van de treurwilg staat voor ongeveer 10 à 20% op het erf van de buren. Stichting De Luwte wil de treurwilg graag kappen en heeft daarvoor een vergunning aangevraagd. De voorzieningenrechter heeft echter op vordering van de buren verboden de boom te kappen, totdat over de eigendomsvraag van de boom in de bodemprocedure is beslist.

Stichting De Luwte beweert dat de boom niet mandelig noch gemeenschappelijk is en dat de boom haar eigendom is. Zij zou daarom dus bevoegd zijn om tot kap over te gaan. Zij gebruikt onder andere de argumenten dat de boom grotendeels op haar perceel staat en daar oorspronkelijk ook is geplant.

Beoordeling door de Hoge Raad: De rechtbank, het hof en de Hoge Raad gaan niet mee in dit betoog. De Hoge Raad oordeelt als volgt:

“Met zijn oordeel dat de omstandigheid dat de stam van de boom verenigd is met de grond van beide erven meebrengt dat de boom toebehoort aan de eigenaren van beide erven gezamenlijk, heeft het hof een juiste toepassing gegeven aan art. 5:20 lid 1, aanhef en onder f, BW. De daar gegeven regel dat de eigendom van de grond mede omvat met de grond verenigde beplantingen, brengt mee dat bomen waarvan de stam op een erfgrens staat, als “met de grond verenigde beplantingen” toebehoren aan de onderscheidene eigenaren van de buurpercelen gezamenlijk. Dat geldt, zoals het hof terecht heeft geoordeeld, ook voor bomen die ooit geplant zijn in de grond van het ene perceel maar waarvan de stam later over de erfgrens heen is gegroeid.” (r.o. 3.4)

De stam van de boom is verenigd met de grond van beide erven en dat brengt met zich mee dat de boom is nagetrokken met de grond van beide erven en dus dat de boom toebehoort aan de eigenaars van de beide erven gezamenlijk.

Toepassing van de theorie: De boom is dus door art. 5:20 lid 1, aanhef en onder f, BW eigendom van de eigenaren van beide erven. Dit betekent dus dat de boom in een eenvoudige gemeenschap valt. Een deelgenoot mag niet afzonderlijk van de andere deelgenoot beheers- of beschikkingsdaden verrichten over het goed (art. 3:170 BW). Stichting De Luwte is dus niet afzonderlijk bevoegd om de treurwilg te kappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

HR Verzwijging

Relevantie: In dit arrest wordt art. 3:194 lid 2 BW toegepast. Art. 3:194 BW is gelet op de plaatsing van deze bepaling alleen van toepassing op de bijzondere gemeenschappen van art. 3:189 lid 2 BW. Art. 3:194 lid 2 BW ziet op het verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van een goed dat tot de gemeenschap behoort. De deelgenoot die probeert goederen van de gemeenschap aan de boedel te onttrekken, wordt bestraft. Het aandeel van de deelgenoot die het heeft verzwegen, zal worden verbeurd ten behoeve van de andere deelgenoten. Dit aandeel komt niet van rechtswege bij de andere deelgenoten, maar zal moeten worden geleverd ex art. 3:186 BW.

Art. 3:194 lid 2 BW
Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten.

Relevante feiten: In 2008 is een vrouw overleden (hierna: erflaatster). De eiser tot cassatie is de zoon van de erflaatster. De verweerder in cassatie is de neef van de erflaatster en tevens pleegzoon. De erflaatster heeft een onbeperkte volmacht aan haar zoon verleend ten aanzien van een Zwitserse bankrekening. De eiser heeft opdracht gegeven om het saldo van de Zwitserse bankrekening (€643.497) van de erflaatster over te maken naar zijn rekening, nog voordat de erflaatster is overleden. Hij heeft verweerder niet geïnformeerd over de opheffing van de Zwitserse bankrekening. De verweerder heeft echter een verklaring van de Zwitserse bank ontvangen waarin staat dat de Zwitserse bankrekening is opgeheven.

In dit geding heeft verweerder een verklaring voor recht gevorderd dat het saldo onverschuldigd is betaald door erflaatster aan de eiser, en dat het vorderingsrecht van de onverschuldigde betaling op grond van art. 3:194 lid 2 BW door eiser is verbeurd en daarom slechts aan de verweerder toekomt. Eiser heeft namelijk het Zwitserse banksaldo toegeëigend en de schuld aan de nalatenschap opzettelijk verzwegen.

De eiser ontkent de onverschuldigde betaling en zegt dat er sprake is van een schenking van de erflaatster aan de eiser.

Beoordeling door de Hoge Raad: De rechtbank heeft de vordering van de verweerder toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft geoordeeld dat het vorderingsrecht uit hoofde van onverschuldigde betaling op grond van art. 3:194 lid 2 BW door de eiser is verbeurd en derhalve nog slechts aan de verweerder toekomt.

De Hoge Raad stelt voorop dat art. 3:194 lid 2 BW een sanctie is en een strafkarakter heeft. Uit de bepaling volgt dat het bedoelde opzet niet reeds kan worden aangenomen indien de desbetreffende deelgenoot niet wist maar wel behoorde te weten dat het verzwegen goed tot de gemeenschap behoorde (r.o. 3.3.2).

Het hof oordeelde dat de eiser wist dat van een schenking door erflaatster geen sprake is, zodat hij tevens wist dat de vordering tot terugbetaling daarvan tot de gemeenschap behoorde (r.o. 3.3.3).

Het hof heeft ook geoordeeld dat het feit dat eiser later tot inkeer is gekomen en de vordering heeft gemeld aan verweerder, de sanctie van art. 3:194 lid 2 BW niet doet vervallen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat ieder verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van een goed dat tot de gemeenschap behoort leidt tot toepasselijkheid van de sanctie van art. 3:194 lid 2 BW, ook als nog geen verdeling heeft plaatsgevonden. Dit strookt met de strekking van de bepaling om oneerlijk gedrag van de deelgenoten tegenover elkaar te ontmoedigen. Als een eenmaal plaatsgevonden verwijzing in de zin van deze bepaling naderhand zou kunnen worden hersteld, waarna de sanctie komt te vervallen, dan zou de bepaling geen ontmoediging meer zijn van oneerlijk gedrag, en dan zou de bepaling geen afschrikwekkende werking meer hebben (r.o. 3.5.2 – 3.5.3

A

HR Verzwijging

Relevantie: In dit arrest wordt art. 3:194 lid 2 BW toegepast. Art. 3:194 BW is gelet op de plaatsing van deze bepaling alleen van toepassing op de bijzondere gemeenschappen van art. 3:189 lid 2 BW. Art. 3:194 lid 2 BW ziet op het verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van een goed dat tot de gemeenschap behoort. De deelgenoot die probeert goederen van de gemeenschap aan de boedel te onttrekken, wordt bestraft. Het aandeel van de deelgenoot die het heeft verzwegen, zal worden verbeurd ten behoeve van de andere deelgenoten. Dit aandeel komt niet van rechtswege bij de andere deelgenoten, maar zal moeten worden geleverd ex art. 3:186 BW.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

HR Glencore HR 14 augustus 2015 NJ 2016/263 (Glencore)

Relevantie: (1) Bij vermenging van roerende zaken, wanneer de roerende zaken van dezelfde soort stoffen zijn, moet er niet te snel een hoofdzaak worden aangenomen. (2) Wanneer door vermenging van een verpande zaak met een andere zaak een nieuwe zaak ontstaat, komt op grond van art. 5:15 jo. 5:14 lid 2 BW van rechtswege een nieuw pandrecht te rusten op een aandeel in de nieuwe zaak ten behoeve van degene die het pandrecht op de door vermenging tenietgegane zaak had gevestigd. In casu was het gevolg dat de pandhouder een pandrecht verkreeg op een aandeel in de vermengde hoeveelheid, dat correspondeert met de waarde van de oorspronkelijk verpande aluminium.

Relevante feiten: Zalco hield zich bezig met de productie van aluminium. Zalco heeft ten behoeve van Glencore, een grondstoffenhandelaar, een pandrecht gevestigd op een grote hoeveelheid aluminium. Na enige tijd werd Zalco failliet verklaard. De aluminium waar Glencore een pandrecht op had, bevond zich toen in de smeltovens van Zalco. Daaraan is nieuw geproduceerd aluminium toegevoegd, waar geen pandrecht op rustte. Het oude en het nieuwe aluminium zijn daardoor met elkaar vermengd. De curatoren hebben het productieproces toen stilgelegd, waardoor het vloeibare aluminium gestold werd.

Glencore wil op grond van haar pandrecht het gestolde aluminium uit de ovens halen, en verkopen. Andere partijen voeren het verweer dat het pandrecht van Glencore teniet is gegaan doordat het aluminium vermengd is met ander aluminium waarop het pandrecht niet rustte.

Beoordeling door de Hoge Raad: Het hof had aangenomen dat het aluminium zich had vermengd met het niet verpande aluminium, dat als hoofdzaak moest worden aangemerkt. Volgens het hof is het beperkte recht teniet gegaan door vermenging waardoor een nieuwe zaak ontstaat.
De Hoge Raad oordeelt anders.
* Indien sprake is van vermenging van twee of meer roerende zaken, dient de vraag of een hoofdzaak kan worden aangewezen te worden beantwoord aan de hand van de criteria van art. 5:14 lid 3 BW. Volgens die criteria kan een hoofdzaak worden aangewezen indien de waarde van één van de zaken die van de andere aanmerkelijk overtreft of indien één van de zaken volgens verkeersopvatting als hoofdzaak kan worden beschouwd. In een geval van vermenging van gelijksoortige zaken geeft de verkeersopvatting geen bruikbaar criterium en is dus uitsluitend beslissend of één van de zaken de andere aanmerkelijk in waarde overtreft. Er dient niet snel te worden aangenomen dat het waardeverschil tussen de zaken ‘aanmerkelijk’ is.
* Als er door de vermenging geen hoofdzaak kan worden aangewezen, bepaalt art. 5:14 lid 2 BW dat een nieuwe zaak ontstaat. Art. 5:15 BW brengt in verbinding met art. 5:14 BW mee dat van rechtswege een nieuw pandrecht ontstaat op een aandeel in de nieuwe zaak ten behoeve van degene die het pandrecht op de door vermenging tenietgegane zaak had gevestigd. Dit staat niet direct in de wetsartikelen, maar het strookt met de inhoud en strekking van die bepalingen

A

HR Glencore HR 14 augustus 2015 NJ 2016/263 (Glencore)

Relevantie: (1) Bij vermenging van roerende zaken, wanneer de roerende zaken van dezelfde soort stoffen zijn, moet er niet te snel een hoofdzaak worden aangenomen. (2) Wanneer door vermenging van een verpande zaak met een andere zaak een nieuwe zaak ontstaat, komt op grond van art. 5:15 jo. 5:14 lid 2 BW van rechtswege een nieuw pandrecht te rusten op een aandeel in de nieuwe zaak ten behoeve van degene die het pandrecht op de door vermenging tenietgegane zaak had gevestigd. In casu was het gevolg dat de pandhouder een pandrecht verkreeg op een aandeel in de vermengde hoeveelheid, dat correspondeert met de waarde van de oorspronkelijk verpande aluminium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly