Goederenrecht W4 Flashcards

1
Q

|Overdraagbaarheid
- Hoofdregel art. 3:83 lid 3 BW
zijn vermogensrechten overdraagbaar of niet als hoofdregel? Als hoofdregel dat vermogensrechten onoverdraagbaar zijn als uitgangspunt, tenzij de wet het zegt.
- Invulling voor eigendom, vorderingen en beperkte rechten (art. 3:83 lid 1 BW, tenzij…
Eigendomsrechten op zaken zijn overdraagbaar.
- …onoverdraagbaar vanwege wet of aard van het recht
- voorbeeld 1: beperkte rechten
- voorbeeld 2: vorderingsrechten
- andere vermogensrechten?

A

|Overdraagbaarheid
- Hoofdregel art. 3:83 lid 3 BW
zijn vermogensrechten overdraagbaar of niet als hoofdregel? Als hoofdregel dat vermogensrechten onoverdraagbaar zijn als uitgangspunt, tenzij de wet het zegt.
- Invulling voor eigendom, vorderingen en beperkte rechten (art. 3:83 lid 1 BW, tenzij…
Eigendomsrechten op zaken zijn overdraagbaar.
- …onoverdraagbaar vanwege wet of aard van het recht
- voorbeeld 1: beperkte rechten
- voorbeeld 2: vorderingsrechten
- andere vermogensrechten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

|Levering van vorderingen
- ‘Cessie’
- Cessie = levering van vorderingen (niet de ≠ overdracht!)
- Drie partijen: ‘cedent > oude schuldeiser’, ‘cessionaris > nieuwe schuldeiser’ en ‘debitor cessus > schuldenaar’.
- Akte van cessie: ondertekening door cedent. (anders bij registergoederen geen 2 partijen nodig die akte ondertekeningen)
- Kun je ook doen met levering bij voorbaat (art. 3:97 BW)

  • Rechtsgevolgen
    - Overgang van vordering (nieuwe schuldeiser)
    - Overgang van nevenrechten, zoals pand en hypotheek art. 3:82, 6:142 BW.
    - Verbintenisrechtelijke gevolgen voor schuldenaar, o.a. bevrijdende betaling, verrekening.
A

|Levering van vorderingen
- ‘Cessie’
- Cessie = levering van vorderingen (niet de ≠ overdracht!)
- Drie partijen: ‘cedent > oude schuldeiser’, ‘cessionaris > nieuwe schuldeiser’ en ‘debitor cessus > schuldenaar’.
- Akte van cessie: ondertekening door cedent. (anders bij registergoederen geen 2 partijen nodig die akte ondertekeningen)
- Kun je ook doen met levering bij voorbaat (art. 3:97 BW)

  • Rechtsgevolgen
    - Overgang van vordering (nieuwe schuldeiser)
    - Overgang van nevenrechten, zoals pand en hypotheek art. 3:82, 6:142 BW.
    - Verbintenisrechtelijke gevolgen voor schuldenaar, o.a. bevrijdende betaling, verrekening.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kan je bezitter of houder zijn van een vordering? Ja. houder is iemand die de vordering beheert, net zoals volmacht.

A

Kan je bezitter of houder zijn van een vordering? Ja. houder is iemand die de vordering beheert, net zoals volmacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leveringen van vorderingen
In eerdere weken hebben we de overdracht besproken. Als het goed is, begrijp je nu dat er voor overdracht van een goed in beginsel vier dingen vereist zijn: het goed moet overdraagbaar zijn, er moet een geldige titel zijn voor de overdracht, er dient een geldige leveringshandeling plaats te vinden en degene die het goed overdraagt, moet beschikkingsbevoegd zijn om het goed over te dragen. We hebben eerder de levering besproken van roerende en onroerende zaken. Er zijn echter nog meer soorten goederen, bijvoorbeeld vorderingen op naam. Wij zullen kort uitleggen hoe een levering van een vordering precies werkt. Je moet je dus telkens voorstellen dat er iemand is die een vordering heeft op een ander. Deze persoon wil deze vordering overdragen aan een derde.

Voorbeeld: A krijgt nog €50 van B. A heeft dus een vordering op B. A wil deze vordering overdragen aan C. Dat gaat door middel van art. 3:84 BW. Levering geschiedt krachtens de weg van art. 3:94 BW. Wanneer deze overdracht slaagt, heeft C een vordering op B ter waarde van €50.

A

Leveringen van vorderingen
In eerdere weken hebben we de overdracht besproken. Als het goed is, begrijp je nu dat er voor overdracht van een goed in beginsel vier dingen vereist zijn: het goed moet overdraagbaar zijn, er moet een geldige titel zijn voor de overdracht, er dient een geldige leveringshandeling plaats te vinden en degene die het goed overdraagt, moet beschikkingsbevoegd zijn om het goed over te dragen. We hebben eerder de levering besproken van roerende en onroerende zaken. Er zijn echter nog meer soorten goederen, bijvoorbeeld vorderingen op naam. Wij zullen kort uitleggen hoe een levering van een vordering precies werkt. Je moet je dus telkens voorstellen dat er iemand is die een vordering heeft op een ander. Deze persoon wil deze vordering overdragen aan een derde.

Voorbeeld: A krijgt nog €50 van B. A heeft dus een vordering op B. A wil deze vordering overdragen aan C. Dat gaat door middel van art. 3:84 BW. Levering geschiedt krachtens de weg van art. 3:94 BW. Wanneer deze overdracht slaagt, heeft C een vordering op B ter waarde van €50.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vordering op naam
Een vordering valt te omschrijven als de actieve kant van een verbintenis: je kan ergens aanspraak op maken. De wet beschouwt een vordering als een goed, namelijk een vermogensrecht (art. 3:1 jo. 3:6 BW) dat in beginsel voor overdracht vatbaar is (art. 3:83 BW).

Voorbeelden van vorderingen zijn: een vordering uit een koopovereenkomst (bijv. het recht op betaling), een vordering uit geldlening, een vordering uit onverschuldigde betaling of een vordering uit onrechtmatige daad. Wij gebruiken de termen ‘vordering op naam’ en ‘vordering’ gemakshalve door elkaar. Een vordering op naam beoogt uit te drukken dat de vordering niet is belichaamd in een order- of toonderpapier.

Terminologie van de levering van vorderingen:
- de levering van een vordering op naam, als bedoeld in art. 3:94 BW, heet ‘cessie’

  • de vervreemder van de vordering heet een ‘cedent’ (oud schuldeiser)
  • de verkrijger van de vordering heet een ‘cessionaris’ (nieuwe schuldeiser)
  • Degene die de schuld moet betalen heet een ‘schuldenaar’ of ‘debitor cessus’.

Twee vormen van cessie:
Dit onderwerp gaat over de overdracht van een vordering. De levering van een vordering op naam is in art. 3:94 BW geregeld. Deze leveringshandeling wordt cessie genoemd. Art. 3:94 BW voorziet in twee manieren van levering van een vordering:
1 openbare cessie (art. 3:94 lid 1 BW)
2 stille cessie (art. 3:94 lid 3 BW)

1 Openbare cessie
Volgens art. 3:94 lid 1 BW kan een vordering op naam worden gecedeerd door middel van een akte en een mededeling daarvan aan de schuldenaar. Dit zijn beide constitutieve vereisten voor de levering. Indien de akte is opgemaakt en mededeling aan de schuldenaar heeft plaatsgevonden, is de levering voltooid. (1: constitutieve vereisten zijn de vereisten waar aan voldaan moet zijn voor een bepaald rechtsgevolg.)

(1) De levering van een vordering op naam vereist ten eerst een akte als bedoeld in art. 156 Rv. Uit de akte moet blijken dat zij tot levering van de erin bedoelde vordering is bestemd. De akte hoeft niet tweezijdig te zijn, dat wil zeggen dat de cessionaris de akte niet mee hoeft te ondertekenen. Op grond van art. 3:94 BW jo. art. 156 Rv is het minimum een door de cedent ondertekend geschrift dat tot levering van de daarin aangeduide vordering strekt.

(2) Ten tweede is naast het opmaken van de akte, een mededeling daarvan aan de schuldenaar vereist. Pas wanneer aan beide vereisten is voldaan, vindt er overdracht van de vordering plaats. De wet schrijft niet wie er mededeling moet doen aan de schuldenaar: de cessionaris of de cedent. Ze mogen allebei deze mededeling doen. De wet stelt verder ook geen bijzondere eisen aan de mededeling zelf. De mededeling kan in iedere vorm geschieden. De Hoge Raad stelt alleen wel de eis dat de mededeling aan de schuldenaar de naam van de cedent vermeldt.

Deze vorm van cessie (de openbare cessie) wordt zo genoemd, omdat de schuldenaar wordt medegedeeld dat de vordering is gecedeerd aan een ander. De schuldenaar weet dus dat de vordering is gecedeerd en aan wie hij in de nieuwe situatie moet betalen.

2 Stille cessie
Volgens art. 3:94 lid 3 BW kan een vordering op naam worden gecedeerd door een daartoe bestemde authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling daarvan aan de schuldenaar. De overdracht van de vordering vindt dus plaats op het moment van het verlijden van de authentieke akte of op het moment van registreren van de onderhandse akte.

Het registeren gebeurt door aanbieding van de akte aan een inspecteur van de rijksbelastingdienst. De registratie geschiedt in het register van registratie, maar dit register is niet openbaar. De stille cessie is dus niet kenbaar aan de schuldenaar of aan andere derden.

Met de mogelijkheid van de stille cessie heeft de wetgever tegemoet willen komen aan logistieke, financiële en commerciële bezwaren die verbonden kunnen zijn aan het doen van een mededeling als bedoeld in lid 1. Deze bezwarend zie je met name bij gevallen waarin zeer grote hoeveelheden vorderingen (tegelijkertijd) worden overgedragen, zoals bij factoring.

A

Vordering op naam
Een vordering valt te omschrijven als de actieve kant van een verbintenis: je kan ergens aanspraak op maken. De wet beschouwt een vordering als een goed, namelijk een vermogensrecht (art. 3:1 jo. 3:6 BW) dat in beginsel voor overdracht vatbaar is (art. 3:83 BW).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Openbare cessie en stille cessie: leveringsvereisten
1 Openbare cessie (art. 3:94 lid 1 BW)
- levering = onderhandse akte + mededeling aan schuldenaar.

2 Stille cessie (art. 3:94 lid 3 BW)
- levering = authentieke (notariële) akte of geregistreerde onderhandse akte (registratie bij Belastingdienst niet inschrijving bij Kadaster!)
- niet vereist: mededeling aan schuldenaar.

A

Openbare cessie en stille cessie: leveringsvereisten
1 Openbare cessie (art. 3:94 lid 1 BW)
- levering = onderhandse akte + mededeling aan schuldenaar.

2 Stille cessie (art. 3:94 lid 3 BW)
- levering = authentieke (notariële) akte of geregistreerde onderhandse akte (registratie bij Belastingdienst niet inschrijving bij Kadaster!)
- niet vereist: mededeling aan schuldenaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Met de mogelijkheid van de stille cessie heeft de wetgever tegemoet willen komen aan logistieke, financiële en commerciële bezwaren die verbonden kunnen zijn aan het doen van een mededeling als bedoeld in lid 1. Deze bezwarend zie je met name bij gevallen waarin zeer grote hoeveelheden vorderingen (tegelijkertijd) worden overgedragen, zoals bij factoring.

A

Met de mogelijkheid van de stille cessie heeft de wetgever tegemoet willen komen aan logistieke, financiële en commerciële bezwaren die verbonden kunnen zijn aan het doen van een mededeling als bedoeld in lid 1. Deze bezwarend zie je met name bij gevallen waarin zeer grote hoeveelheden vorderingen (tegelijkertijd) worden overgedragen, zoals bij factoring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cessie bij voorbaat van toekomstige vorderingen
Nu rijst de vraag: is het mogelijk om een vordering bij voorbaat te leveren? Het antwoord op die vraag is in beginsel ja, maar het hangt af in hoeverre art. 3:94 BW dit toelaat. Let nog steeds op de regel bij levering bij voorbaat die ook in dit geval geldt: een geslaagde levering bij voorbaat bewerkstelligt vooralsnog geen overdracht. De vervreemder beschikt namelijk nog niet over de vereiste beschikkingsbevoegdheid.

|Openbaar cessie bij voorbaat van een toekomstige vordering
Art. 3:97 BW maakt het mogelijk om een toekomstige vordering bij voorbaat te leveren. De leveringsvereisten van art. 3:94 BW moeten echter nog wel worden gevolgd. Het bepaalbaarheidsvereiste eist wel dat het goed waarop de levering bij voorbaat betrekking heeft, in voldoende mate is bepaald. Vereist is (slechts) dat de akte zodanige gegevens bevat dat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Dit kan ook achteraf. Zoals we net hebben gezien, wordt een vordering openbaar gecedeerd door een daartoe bestemde akte, die voldoende bepaald is en mededeling daarvan aan de schuldenaar (art. 3:94 lid 1 BW).

Als we dus een toekomstige vordering openbaar willen cederen, moet er een mededeling gedaan worden aan de toekomstige schuldenaar. Om een mededeling te doen van de toekomstige cessie, moet de toekomstige schuldenaar echter wel bekend zijn.

  • wanneer er sprake is van een bestaande rechtsverhouding, dan kan er mededeling gedaan worden aan de schuldenaar. Er kan een mededeling worden gedaan van de cessie van de toekomstige vordering.
  • wanneer er geen rechtsverhouding bestaat, kan er in beginsel geen mededeling worden gedaan, Men weet immers niet wie de schuldenaar is. Het is echter geen vereiste dat er een rechtsverhouding dient te zijn tussen de toekomstige schuldenaar en schuldeiser. Het is slechts vereist dat er een toekomstige schuldenaar is aan te merken. Nu er geen rechtsverhouding is, kan er ook geen mededeling worden gedaan. Concluderend is het dus niet mogelijk om een vordering openbaar te cederen bij voorbaat.

|Stille cessie bij voorbaat van een toekomstige vordering

Zoals we eerder hebben gezien, vindt de stille cessie plaats door een daartoe bestemde authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling daarvan aan de schuldenaar (art. 3:94 lid 3 BW).
Voor de stille cessie bij voorbaat ( zie art. 3:97 BW) zijn er extra eisen. Ten eerste eis het bepaalbaarheidsvereiste dat het goed waarop de levering bij voorbaat betrekking heeft, in voldoende mate is bepaald. Vereist is (slechts) dat de akte zodanige gegevens bevat dat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Dit kan ook achteraf. De leveringshandeling van een stille cessie bij voorbaat gaat via art. 3:97 jo. 3:94 lid 3 BW.

Ten tweede is de mogelijkheid van stille cessie in art. 3:94 lid 3 BW beperkt tot vorderingen die op het tijdstip van levering reeds bestaan of rechtstreeks zullen worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding. Dit houdt dus in dat een toekomstige vordering alleen stil kan worden gecedeerd, indien de vordering voortvloeit uit een bestaande rechtsverhouding tussen de schuldenaar en de schuldeiser.’

Dit wordt toegelicht aan de hand van enkele voorbeelden:
- Voorbeeld 1: Er is geen bestaande rechtsverhouding ten tijde van de leveringshandeling ( het inschrijven van de akte).

  • Voorbeeld 2: Er is wel een bestaande rechtsverhouding ten tijde van de leveringshandeling ( het inschrijven van de akte).

Voorbeeld 1: Er is geen bestaande rechtsverhouding ten tijde van de leveringshandeling (het inschrijven van de akte)

Stel dat op 1 januari alle bestaande en toekomstige vorderingen van een tandarts aan een incassobureau worden gecedeerd. Dit is vastgelegd in een onderhandse akte die is geregistreerd op 2 januari. Op 10 januari komt er een nieuwe klant binnen waardoor er een vordering ontstaat ten behoeve van de tandarts.

Overdracht (art. 3:83 jo. 3:84 BW):
- Overdraagbaarheid: de vordering is overdraagbaar, want de overdraagbaarheid is niet uitgesloten langs de weg van art. 3:83 lid 2 BW.

  • Geldige titel: ja, de tandarts en het incassobureau hebben een overeenkomst.
  • Geldige levering: nee, de vordering is niet bij voorbaat stil gecedeerd (art. 3:97 jo. 3:94 lid 3 BW). (1) Authentieke akte of geregistreerde onderhandse akte: daar is aan voldaan (zie casus). (2) De vordering vloeit niet voort uit een bestaande rechtsverhouding, want er was geen rechtsverhouding tussen de nieuwe klant (schuldenaar) en de tandarts (schuldeiser) ten tijde van het inschrijven van de akte. Op 2 januari was er namelijk geen rechtsverhouding tussen de nieuwe klant en de tandarts. De rechtsverhouding is pas op 10 januari ontstaan. Er is derhalve niet voldaan aan het vereiste van art. 3:94 lid 3 BW.
  • Beschikkingsbevoegd: ja, de tandarts is rechthebbende van de vordering.

Conclusie: Er komt geen overdracht tot stand zodra de vordering ontstaat. Er heeft immers geen rechtsgeldige levering plaatsgevonden. De vordering die de tandarts heeft op de nieuwe klant wordt niet overgedragen aan het incassobureau. De levering bij voorbaat heeft namelijk geen rechtsgevolg voor vorderingen die voortvloeien uit een rechtsverhouding die nog niet bestaat ten tijde van de levering.

Voorbeeld 2: Er is wel een bestaande rechtsverhouding ten tijde van de leveringshandeling (het inschrijven van de akte)

Stel dat op 1 januari alle bestaande en toekomstige vorderingen van een tandarts aan een incassobureau worden gecedeerd. Dit is vastgelegd in een onderhandse akte die is geregistreerd op 2 januari. Op 10 januari komt er een bestaande klant binnen waardoor er een vordering ontstaat ten behoeve van de tandarts.

Overdracht (art. 3:83 jo. 3:84 BW):
- Overdraagbaarheid: de vordering is overdraagbaar, want de overdraagbaarheid is niet uitgesloten langs de weg van art. 3:83 lid 2 BW.
- Geldige titel: ja, de tandarts en het incassobureau hebben een overeenkomst.
- Geldige levering: ja, de vordering is bij voorbaat stil gecedeerd (art. 3:97 jo. 3:94 lid 3 BW). (1) Authentieke akte of geregistreerde onderhandse akte: daar is aan voldaan. (2) De vordering vloeit voort uit een bestaande rechtsverhouding, want er was een bestaande rechtsverhouding tussen de klant en de tandarts. De vordering vloeit voort uit deze bestaande rechtsverhouding. Ten tijde van het cederen van de toekomstige vordering (2 januari), bestond de rechtsverhouding met de bestaande klant immers al.
- Beschikkingsbevoegd: ja, de tandarts is rechthebbende van de vordering.

Conclusie: De vordering wordt wel overgedragen aan het incassobureau op het moment dat de vordering ontstaat. Er heeft immers, naast de andere vereisten, een geldige levering plaatsgevonden. De levering bij voorbaat van de toekomstige vordering door stille cessie is namelijk geslaagd, omdat de vordering voortvloeide uit een bestaande rechtsverhouding. Het incassobureau is daarmee dus rechthebbende geworden van de vordering op 10 januari. Op 10 januari is namelijk de vordering pas ontstaan en op dat moment is de tandarts dus ook pas beschikkingsbevoegd geworden om de vordering over te dragen.

A

Cessie bij voorbaat van toekomstige vorderingen
Nu rijst de vraag: is het mogelijk om een vordering bij voorbaat te leveren? Het antwoord op die vraag is in beginsel ja, maar het hangt af in hoeverre art. 3:94 BW dit toelaat. Let nog steeds op de regel bij levering bij voorbaat die ook in dit geval geldt: een geslaagde levering bij voorbaat bewerkstelligt vooralsnog geen overdracht. De vervreemder beschikt namelijk nog niet over de vereiste beschikkingsbevoegdheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geldige titel : In beide gevallen is de titel een cessieovereenkomst ( cessie ter incasso)

A

Geldige titel : In beide gevallen is de titel een cessieovereenkomst ( cessie ter incasso)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Overdraagbaarheid

In de afgelopen weken hebben we gekeken naar de vereisten voor overdracht die voortvloeien uit art. 3:84 lid 1 BW: er moet sprake zijn van een geldige titel, een geldige levering en de vervreemder moet beschikkingsbevoegd zijn om het goed over te dragen. Deze week gaan we kijken naar de overdraagbaarheid van eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten (art. 3:83 lid 1 BW). Om overgedragen te kunnen worden, moet het goed wel voor overdracht vatbaar zijn. Art. 3:83 BW beantwoordt de vraag naar overdraagbaarheid van goederen. Art. 3:83 lid 1 BW bepaalt dat eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen de overdracht verzet.

Tip van LawBOEQs
Wanneer een goed wordt overgedragen dat onoverdraagbaar is wegens de hieronder genoemde gronden, komt er geen overdracht tot stand. Je komt dan niet toe aan de vereisten van art. 3:84 lid 1 BW, omdat het goed gewoonweg niet overdraagbaar is ex art. 3:83 BW. De overdraagbaarheid wordt daarom vanaf nu het eerste vereiste om te toetsen of een overdracht tot stand is gekomen.

Onoverdraagbaarheid art. 3:83 lid 1 BW
Art. 3:83 lid 1 BW:
eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten zijn overdraagbaar, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet.

In beginsel bepaalt art. 3:83 lid 1 BW dat eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zicht tegen de overdracht verzet.

1 Onoverdraagbaarheid vanwege de aard van het recht
In art. 3:83 lid 1 BW staat dat de aard van het recht zich tegen de overdracht kan verzetten. Voorbeelden waarbij de aard van het recht de overdraagbaarheid van het goed weerhoudt, zijn:

  • Afhankelijke rechten: een afhankelijke recht kan niet bestaan los van het recht waaraan het is verbonden art. 3:7 BW. Het afhankelijk recht is dus naar zijn aard niet zelfstandig overdraagbaar. Voorbeelden van afhankelijke rechten zijn de rechten van pand en hypotheek of erfdienstbaarheid. Zo kan een recht van hypotheek niet aan iemand worden overgedragen zonder ook de vordering mee over te dragen.
  • Persoonlijk karakter: het persoonlijke karakter van een recht kan een recht naar zijn aard onoverdraagbaar maken. Zo zijn de beperkte rechten van gebruik en bewoning (vruchtgebruik) dusdanig persoonlijk, dat zij niet overdraagbaar zijn.
  1. Onoverdraagbaarheid op grond van de wet
    In art. 3:83 lid 1 BW staat ook dat de wet zich tegen de overdracht kan verzetten. De wet kan zowel de overdraagbaarheid van een goed uitsluiten als beperken. Dit geldt alleen voor een wet in formele zin. Voorbeelden zijn:
    - Art. 3:226 lid 4 BW: onoverdraagbaarheid van het recht van gebruik en bewoning
  • Art. 5:117 lid 2 BW: onoverdraagbaarheid van in splitsing betrokken registergoederen.
  • Art. 64 Pensioenwet: onoverdraagbaarheid van het recht op pensioen
  • Wet Voorkeursrecht Gemeenten: Een ander belangrijke wettelijke inbreuk op de overdraagbaarheid, is een wettelijk voorkeursrecht. Zo geldt er bijvoorbeeld de Wet Voorkeursrecht Gemeenten (WVG). Daarin wordt bepaald dat bepaalde percelen die zijn aangewezen door de gemeenteraad, bij verkoop eerst moeten worden aangeboden voor verkoop aan de voorkeursgerechtigde (de gemeente).

3 Onoverdraagbaarheidsbeding (eigendom, beperkte rechten en vorderingen)
Daarnaast rijst de vraag of een partijbeding de overdraagbaarheid van (1) eigendom, (2) beperkte rechten of (3) vorderingsrechten kan uitsluiten of beperken. Let hierbij op het verschil tussen goederenrechtelijke werking en verbintenisrechtelijke werking.

  • Goederenrechtelijke werking:
    dit heeft gevolgen voor de goederenrechtelijke rechtstoestand van een goed. Goederenrechtelijke rechten hebben absolute werking. Dit komt tot uiting in het feit dat degene aan wie een goederenrechtelijke recht toekomt, dit recht kan tegenwerpen aan eenieder. Wanneer een onoverdraagbaarheidsbeding goederenrechtelijke werking heeft, komt er geen overdracht tot stand. Het goed is dan namelijk niet overdraagbaar.
  • Verbintenisrechtelijke werking:
    Dit betreft een rechtsverhouding tussen twee of meer personen waaruit verbintenissen voortvloeien. Men kan alleen deze rechten uitoefenen tegen de personen die partij waren bij de rechtsverhouding. Wanneer een onoverdraagbaarheidsbeding (slechts) verbintenisrechtelijke werking heeft, komt er wel een overdracht tot stand. Wel kunnen er verbintenisrechtelijke gevolgen (zoals schadevergoeding) ontstaan.

a. Eigendom
- Goederenrechtelijke werking:
Art. 3:83 lid 1 BW beoogt de overdraagbaarheid van eigendom te waarborgen. Deze bepaling is dwingendrechtelijk van aard en hiervan kan dus niet worden afgeweken door partijen. Een onoverdraagbaarheidsbeding die de overdraagbaarheid van eigendom uitsluit of inperkt heeft dus geen goederenrechtelijke werking. Het is niet mogelijk om door een partijbeding de eigendom onoverdraagbaar te maken.

  • Verbintenisrechtelijke werking:
    Dit betekent echter niet dat partijen niet vrij zijn om alsnog een overdraagbaarheidsbeding op te nemen in hun overeenkomst. Het goed wordt dan echter alsnog overgedragen, omdat het onoverdraagbaarheidsbeding goederenrechtelijke werking mist. De eigenaar die echter in strijd met zo’n onoverdraagbaarheidsbeding het goed toch overdraagt, zal als regel (door de verbintenisrechtelijke werking) wanprestatie plegen tegenover de partij met wie hij dit onoverdraagbaarheidsbeding had afgesproken.

b. Beperkte rechten
- Goederenrechtelijke werking:
Art. 3:83 lid 1 BW beoogt de overdraagbaarheid van beperkte rechten te waarborgen. Deze bepaling is dwingendrechtelijke van aard en hiervan kan dus niet worden afgeweken door partijen. Een onoverdraagbaarheidsbeding die de overdraagbaarheid van beperkte rechten uitsluit of inperkt heeft dus geen goederenrechtelijke werking. Het is niet mogelijk om door een partijbeding beperkte rechten onoverdraagbaar te maken.

  • Dat betekent echter niet dat alle beperkte rechten voor overdracht vatbaar zijn. Zoals eerder gezegd, zijn afhankelijke rechten naar hun aard niet overdraagbaar. Ook kent de wet een (kleine) uitzondering op het hierboven bepaalde voor het erfpachtrecht en het zelfstandig gevestigde opstalrecht.
  • Art. 5:91 BW bepaalt dat de erfpachter in de akte van vestiging kan bepalen dat het recht van erfpacht niet zonder toestemming van de eigenaar kan worden overgedragen. Levert de erfpachter in strijd met het beding het erfpachtrecht aan een derde, dan komt er geen overdracht tot stand.
  • Art. 5:104 lid 2 BW bepaalt dat art. 5:91 BW van overeenkomstige toepassing is op een zelfstandig recht van opstal.
  • Verbintenisrechtelijke werking:
    Dit betekent echter niet dat partijen niet vrij zijn om alsnog een overdraagbaarheidsbeding op te nemen in hun overeenkomst. Het beperkte recht wordt dan echter alsnog overgedragen, omdat het onoverdraagbaarheidsbeding goederenrechtelijke werking mist. De rechthebbende die echter in strijd met zo’n onoverdraagbaarheidsbeding het beperkte recht toch overdraagt, zal als regel (door de verbintenisrechtelijke werking) wanprestatie plegen tegenover de partij met wie hij dit onoverdraagbaarheidbeding had afgesproken.

c. Vorderingsrechten
Art. 3:83 lid 2 BW
De overdraagbaarheid van vorderingsrechten kan ook door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar worden uitgesloten.

Goederenrechtelijke werking:
Vorderingsrechten kunnen in beginsel wel worden uitgesloten van overdraagbaarheid middels een onoverdraagbaarheidsbeding. De schuldeiser en de schuldenaar kunnen dus met de goederenrechtelijke werking door een onoverdraagbaarheidsbeding de overdraagbaarheid van een vordering uitsluiten. Dit volgt uit art. 3:83 lid 2 BW. Art. 3:83 lid 2 BW is dus een uitzondering op art. 3:83 lid 1 BW, die volgt uit de wet.
Levert de schuldeiser toch de vordering aan een derde, dan komt er geen overdracht tot stand: de vordering is immers niet overdraagbaar. Dit wordt bijv. gedaan, omdat de schuldenaar wil voorkomen dat hij te maken krijgt met een andere schuldeiser.

In Pitlo wordt een onderscheid gemaakt tussen een ‘onoverdraagbaarheidsbeding’ en een ‘overdrachtsverbod’. Er wordt betoogd dat een onoverdraagbaarheidsbeding de strekking heeft om de vordering onoverdraagbaar te maken in de zin van art. 3:83 lid 2 BW. De onoverdraagbaarheid is daarmee een eigenschap van de vordering en er wordt goederenrechtelijke werking beoogd. Uit de bepaling moet dan wel duidelijk blijken dat men het beding goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd.

Met een overdrachtsverbod wordt het beding bedoeld dat de schuldeiser de verplichting oplegt om de vordering niet in strijd met het beding over te dragen. Een overdrachtsverbod heeft in beginsel slechts verbintenisrechtelijke werking. Slechts indien - naar objectieve maatstaven - met het ‘overdrachtsverbod’ tevens is beoogd onoverdraagbaarheid tot eigenschap van de vordering te maken, heeft zij op grond van art. 3:83 lid 2 BW goederenrechtelijke werking. Dit vloeit voort uit het arrest HR Coface/Intergamma. In dat arrest zei de Hoge Raad, dat het een kwestie van uitleg van het beding is.

HR Coface/Intergamma, r.o. 3.4.2
“Een beding als het onderhavige, dat naar zijn aard mede is bestemd om de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen niet kennen, en dat ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen, dient te worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltex-maatstaf (zie HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). Als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de — naar objectieve maatstaven uit te leggen — formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd. Het hof heeft dit miskend.”

Tip van LawBOEQs
Belangrijk om te vermelden is dat alleen de schuldenaar en de schuldeiser met elkaar kunnen afspreken dat een vordering onoverdraagbaar is. Een beding tussen een derde en de schuldeiser kan de vordering niet goederenrechtelijk onoverdraagbaar maken (bijvoorbeeld een beding tussen de schuldeiser/pandgever en pandhouder).

  • Verpandbaar:
    De vervolgvraag is of een onoverdraagbare vordering in de zin van art. 3:83 lid 2 BW wel verpand kan worden. In de literatuur is er geen eenstemmigheid over de vraag of een vordering die onoverdraagbaar is, nog verpand kan worden. In Pitlo wordt de conclusie getrokken dat wanneer partijen een onoverdraagbaarheidsbeding hebben gemaakt, uit het systeem van de wet in combinatie met de normale ratio van het beding, het vermoeden voortvloeit dat ook haar verpandbaarheid is uitgesloten. Dit is ook de conclusie die de Hoge Raad heeft getrokken (zie HR Onoverdraagbaarheidsbeding)
  • Verhaal:
    Is een onoverdraagbare vordering in de zin van art. 3:83 lid 2 BW wel vatbaar als verhaalsobject? Verhaal op een vordering geschiedt doorgaans door inning van de vordering, niet door executoriale verkoop daarvan. Onoverdraagbaarheid maakt overdracht onmogelijk, maar maakt inning niet onmogelijk. Een beslaglegger of curator kan nog steeds de vordering innen. Vorderingen kunnen niet uitgesloten worden van verhaal.
  • Verbintenisrechtelijke werking:
    Partijen zijn vrij om de overdraagbaarheid van een vordering verbintenisrechtelijk uit te sluiten. Sterker nog: HR Coface/Intergamma volgt dat een beding dat de overdraagbaarheid van een vordering uitsluit slechts verbintenisrechtelijke werking heeft, tenzij uit de formulering van het beding blijkt dat er goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd.
A

Overdraagbaarheid

In de afgelopen weken hebben we gekeken naar de vereisten voor overdracht die voortvloeien uit art. 3:84 lid 1 BW: er moet sprake zijn van een geldige titel, een geldige levering en de vervreemder moet beschikkingsbevoegd zijn om het goed over te dragen. Deze week gaan we kijken naar de overdraagbaarheid van eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten (art. 3:83 lid 1 BW). Om overgedragen te kunnen worden, moet het goed wel voor overdracht vatbaar zijn. Art. 3:83 BW beantwoordt de vraag naar overdraagbaarheid van goederen. Art. 3:83 lid 1 BW bepaalt dat eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen de overdracht verzet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Onoverdraagbaarheidsbeding art. 3:83 lid 2 BW heeft goederenrechtelijke werking.

Overdrachtsverbod heeft verbintenisrechtelijke werking.

Samenvatting:
uitgangspunt is dat een in een overeenkomst opgenomen verbod om een vordering over te dragen, verbintenisrechtelijke werking heeft. Dit geldt tenzij uit de formulering van dat verbod blijkt dat goederenrechtelijke werking is beoogd. HR Coface/Intergamma.

A

Onoverdraagbaarheidsbeding art. 3:83 lid 2 BW heeft goederenrechtelijke werking.

Overdrachtsverbod heeft verbintenisrechtelijke werking.

Samenvatting:
uitgangspunt is dat een in een overeenkomst opgenomen verbod om een vordering over te dragen, verbintenisrechtelijke werking heeft. Dit geldt tenzij uit de formulering van dat verbod blijkt dat goederenrechtelijke werking is beoogd. HR Coface/Intergamma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bevrijdende betaling
Een schuldenaar moet betalen aan zijn schuldeiser. Het uitgangspunt is dat de schuldenaar enkel kan betalen aan zijn schuldeiser, wil zijn betaling bevrijdend zijn art. 6:32 BW. Pas dan is zijn vordering voldaan. Dit wordt ook wel nakoming genoemd: nakoming is de voldoening aan de inhoud van de verbintenis. Hoe werkt de bevrijdende betaling echter in het geval van een cessie? Bij cessie wordt de vordering immers overgedragen aan een derde. Aan wie moet er dan bevrijdend betaald worden? In beginsel geldt dat de betaling gedaan moet worden aan:
- De schuldeiser of
- Aan iemand die met hem of in zijn plaats bevoegd is de betaling te ontvangen (zie art. 6:31-33 BW).

Bevrijdende betaling bij openbare cessie
Op grond van art. 3:94 lid 1 BW is er een mededeling vereist van de cessie aan de schuldenaar. Door deze mededeling weet de schuldenaar dat hij een nieuwe schuldeiser heeft en daarmee een nieuw betaaladres. Na deze mededeling kan de schuldenaar alleen nog maar bevrijdend betalen aan de cessionaris (nieuwe schuldeiser). De schuldenaar kan dan niet meer bevrijdend betalen aan zijn oude schuldeiser (vgl. art. 6:32 BW). Heeft de schuldenaar betaald aan de cessionaris, maar blijkt achteraf geen sprake te zijn van een geslaagde overdracht, dan kan de echte schuldeiser hem tot hernieuwde betaling aanspreken. Art. 6:34 lid 1 BW beschermt de schuldenaar echter wanneer hij op redelijke gronden mocht aannemen dat de vordering was gecedeerd en daarom betaling aan de cessionaris diende te geschieden.

Bevrijdende betaling bij stille cessie
In het geval van een stille cessie, weet de schuldenaar dus niet dat iemand anders nu gerechtigd is tot de vordering. Daardoor dreigt het gevaar dat hij aan de ‘verkeerde’ schuldeiser betaalt. Daarom kan de levering van de vordering niet eerder aan de schuldenaar worden tegengeworpen dan na mededeling daarvan door de vervreemder of de verkrijger (art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW)

Dit houdt dus in dat de cessionaris niet tegen de schuldenaar kan tegenwerpen dat hij niet bevrijdend heeft betaald door aan de cedent te betalen. Dit ligt in lijn met art. 6:34 lid 1 BW. Zo wordt de schuldenaar dus beschermd zolang aan hem geen mededeling is gedaan. De schuldenaar kan dus aan zijn oude schuldeiser bevrijdend betalen, zolang er geen mededeling is gedaan van de cessie. Maar let op: op het moment dat de cessionaris/cedent aan de schuldenaar de cessie heeft medegedeeld, kan de schuldenaar niet meer bevrijdend betalen door aan de cedent te betalen.

Tip van LawBOEQs
Wanneer de cessionaris dus het geld wil ontvangen van de schuldenaar in het geval van een stille cessie, zal de cessionaris de schuldenaar moeten mededelen dat er sprake was van een cessie. Let op: de levering was al voltooid op het moment van het verlijden/registreren van de akte. Deze mededeling is dus niet vereist voor het tot stand komen van de levering en overdracht.

|Bescherming van de schuldenaar tegen betaling aan een onbevoegde derde
Wanneer de schuldenaar zijn schuld betaalt aan een derde die niet bevoegd was om de betaling te ontvangen, heeft de schuldenaar niet bevrijdend betaald. Dit houdt dus in dat de ‘echte’ schuldeiser alsnog zijn vordering kan afdwingen van de schuldenaar. De schuldenaar moet dus opnieuw, en thans aan de schuldeiser ( of andere tot ontvangst bevoegde persoon) betalen. De schuldenaar kan de eerste, foutieve betaling als onverschuldigd betaald (art. 6:203 BW) terugvorderen van degene aan wie de schuldenaar heeft betaald. De schuldenaar kan echter in drie gevallen alsnog beschermd worden in het geval dat een schuldenaar niet heeft betaald aan de schuldeiser of een andere tot ontvangst bevoegde persoon.

  • Bekrachtiging art. 6:32 BW
    De schuldeiser kan achteraf de betaling bekrachtigen. De betaling bevrijdt de schuldenaar. Deze bekrachtiging heeft terugwerkende kracht. De betaling wordt vanaf aanvang als geldig aangemerkt.
  • Baattrekking art. 6:32 BW
    Wanneer de schuldeiser door de betaling aan de onbevoegde derde is gebaat, heeft de schuldenaar bevrijdend betaald.
  • Redelijke gronden (art. 6:34 lid 1 BW): wanneer de schuldenaar betaald aan iemand wie hij op redelijke gronden mocht aannemen als schuldeiser of bevoegde ontvanger, heeft hij alsnog bevrijdend betaald. art. 6:34 lid 1 BW beschermt dus de schuldenaar die de schijn van ‘ontvangstbevoegdheid’ voor werkelijkheid aanzag en mocht aanzien. Dit is een uitwerking van het goede trouw-criterium omschreven in art. 3:11 BW. De schuldenaar moet daartoe feiten en omstandigheden stellen en zo nodig te bewijzen, op grond waarvan hij redelijkerwijze mocht veronderstellen dat degene aan wie hij heeft betaald zijn nieuwe schuldeiser was. Een mededeling van de cessionaris zal niet voldoende zijn: de ‘redelijke gronden’ moeten ook ergens anders uit blijken, zoals uit een gewaarmerkt uittreksel van de cessieakte.

Wanneer de schuldenaar zich met succes kan beroepen op art. 6:34 BW, is hij door de betaling aan de onbevoegde derde bevrijd van zijn verbintenis tot betalen: hij heeft dan bevrijdend betaald. De werkelijke schuldeiser kan zich wel verhalen op het mogen van de onbevoegde derde ex art. 6:36 BW. Wanneer de schuldenaar zich niet beroept op art. 6:34 BW, geldt dat de betaling aan de onbevoegde derde niet als bevrijdende betaling is aan te merken.

A

Bevrijdende betaling
Een schuldenaar moet betalen aan zijn schuldeiser. Het uitgangspunt is dat de schuldenaar enkel kan betalen aan zijn schuldeiser, wil zijn betaling bevrijdend zijn art. 6:32 BW. Pas dan is zijn vordering voldaan. Dit wordt ook wel nakoming genoemd: nakoming is de voldoening aan de inhoud van de verbintenis. Hoe werkt de bevrijdende betaling echter in het geval van een cessie? Bij cessie wordt de vordering immers overgedragen aan een derde. Aan wie moet er dan bevrijdend betaald worden? In beginsel geldt dat de betaling gedaan moet worden aan:
- De schuldeiser of
- Aan iemand die met hem of in zijn plaats bevoegd is de betaling te ontvangen (zie art. 6:31-33 BW).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verrekening
Art. 6:127 BW
Lid 1 Wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet.
Lid 2 Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.
Lid 3 De bevoegdheid tot verrekening bestaat niet ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogens vallen.

De schuldenaar die een tegenvordering op zijn schuldeiser heeft, kan zijn schuld in beginsel met die tegenvordering verrekenen. Het rechtsgevolg daarvan is dat beide vorderingen door de verrekening tenietgaan art. 6:127 lid 1 BW. Dit wordt verrekening genoemd.

Verrekening is een wijze van tenietgaan van verbintenissen - en wel van over en weer tenietgaan van schulden - die het gevolg is van de omstandigheid dat twee personen elkaars schuldenaar zijn. De vereisten voor een geldige verrekening wordt genoemd in art. 6:127 lid 2 BW. Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening indien:

1 Hij een prestatie heeft te vorderen van dezelfde wederpartij;
2 Die prestatie beantwoordt aan zijn schuld;
3 Hij bevoegd is de schuld te betalen; en
4 Hij eveneens bevoegd is de betaling van zijn vordering af te dwingen.

Ad 1 Hij een prestatie heeft te vorderen van dezelfde wederpartij;
Het eerste vereiste voor verrekening is dat twee personen wederkerig elkaars schuldenaren zijn. Dit is echter niet meer het geval wanneer de vordering wordt gecedeerd, aangezien de schuldenaar door de cessie een andere schuldeiser heeft gekregen. Art. 6:130 BW komt deze schuldenaar tegemoet en vormt een uitzondering op dit vereiste. In het geval van stille cessie kan de schuldenaar een tegenvordering op de cedent blijven verrekenen tot het tijdstip dat er mededeling wordt gedaan van de cessie. De schuldenaar kan dan verrekenen alsof de vordering op hem niet aan de cessionaris is overgegaan. Verder kan ook na de cessie een reeds bestaande en opeisbare tegenvordering van de schuldenaar ook na overgang in verrekening worden gebracht. De gedachte hierachter is dat de cessie de positie van de schuldenaar niet mag verslechteren doordat hij de mogelijkheid verliest de schuld te voldoen door verrekening met een tegenvordering die hij op de cedent heeft.

Ad 2 Die prestatie beantwoordt aan zijn schuld;
Het tweede vereiste is dat de prestatie die de schuldenaar te vorderen heeft aan zijn schuld moet beantwoorden. Dit houdt in dat de schuldenaar bevoegd moet zijn om hetgeen wat van hem verschuldigd is, te verrekenen met hetgeen wat hij moet ‘presteren’.

Voorbeeld:

  • Wanneer beide schulden bestaan uit een geldsom (in dezelfde valuta), kan er verrekend worden. De prestatie die de schuldenaar heeft te vorderen, beantwoordt aan zijn schuld. A moet €100 betalen aan B. B moet €100 betalen aan A.
  • Wanneer beide schulden bestaan uit totaal iets anders, kan er niet verrekend worden. De prestatie die de schuldenaar heeft te vorderen, beantwoordt niet aan zijn schuld.
    A moet een fiets leveren aan B. B moet een boek leveren aan A. Er kan niet verrekend worden.

Ad 3 Hij bevoegd is de schuld te betalen; en
Het derde vereiste is dat de schuldenaar die wil verrekenen, bevoegd is zijn schuld te betalen. Wanneer de schuldenaar dus niet bevoegd is zijn schuld te betalen aan zijn schuldeiser, zal hij ook niet tot verrekening bevoegd zijn. Een voorbeeld is het geval dat de schuld nog niet opeisbaar is, omdat de schuldeiser de prestatie niet wil ontvangen (in het belang van de schuldeiser).

Ad 4 Hij eveneens bevoegd is de betaling van zijn vordering af te dwingen.
Het vierde vereiste is dat de vordering afdwingbaar moet zijn en dat de schuldenaar tot afdwingen bevoegd moet zijn.

A

Verrekening
Art. 6:127 BW
Lid 1 Wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet.
Lid 2 Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.
Lid 3 De bevoegdheid tot verrekening bestaat niet ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogens vallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

HR WUH/Emmerig

Relevantie: In geval van faillissement is het van groot belang om vast te stellen of er sprake is van een voltooide cessie van een al bestaande vordering, of van cessie bij voorbaat van een daartoe vatbare toekomstige vordering.
* Bij een cessie van een bestaande vordering is er sprake van een geldige overdracht. Een latere faillietverklaring van de cedent doet daar niets aan af. De cessionaris is rechthebbende van de vordering.
* Bij een cessie bij voorbaat van een toekomstige vordering is er nog geen sprake van een geldige overdracht, omdat de cedent nog niet de vordering heeft verkregen. Wordt de vordering verkregen als de cedent in faillissement verkeert, dan valt de vordering in de failliete boedel. Art. 20 jo. 23 Fw belet de benodigde beschikkingsbevoegdheid van de cedent voor overdracht aan de cessionaris.
Dit arrest beantwoordt de vraag of huurpenningen die nog betaald moeten worden, gekwalificeerd worden als een bestaande vordering of als een toekomstige vordering.

Relevante feiten: Onex-Waalwijk CV is eigenaar van een aantal onroerende zaken. Onex verhuurt die zaken. De rechten op betaling van de door de huurders aan Onex verschuldigde huurpenningen zijn geldig gecedeerd aan Westland/Utrecht Hypotheekbank NV (WUH). Onex is failliet verklaard en krijgt curator Emmerig toegewezen. WUH maakt aanspraak op de na de dag van faillietverklaring verschenen huurpenningen. De curator meent echter dat deze huurpenningen in de failliete boedel vallen en dat ze dus niet geldig zijn gecedeerd, omdat art. 23 Fw belet dat de voor de overdracht vereiste beschikkingsbevoegdheid intreedt.

Rechtsvraag: Zijn de op de dag van de faillietverklaring nog niet verschenen huurpenningen toekomstige vorderingen?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. De nog niet verschenen huurpenningen zijn toekomstige vorderingen. Een huurvordering is een toekomstige vordering, zolang het tijdstip waarop zij moet worden voldaan nog niet is aangebroken.

A

HR WUH/Emmerig

Relevantie: In geval van faillissement is het van groot belang om vast te stellen of er sprake is van een voltooide cessie van een al bestaande vordering, of van cessie bij voorbaat van een daartoe vatbare toekomstige vordering.
* Bij een cessie van een bestaande vordering is er sprake van een geldige overdracht. Een latere faillietverklaring van de cedent doet daar niets aan af. De cessionaris is rechthebbende van de vordering.
* Bij een cessie bij voorbaat van een toekomstige vordering is er nog geen sprake van een geldige overdracht, omdat de cedent nog niet de vordering heeft verkregen. Wordt de vordering verkregen als de cedent in faillissement verkeert, dan valt de vordering in de failliete boedel. Art. 20 jo. 23 Fw belet de benodigde beschikkingsbevoegdheid van de cedent voor overdracht aan de cessionaris.
Dit arrest beantwoordt de vraag of huurpenningen die nog betaald moeten worden, gekwalificeerd worden als een bestaande vordering of als een toekomstige vordering.

Relevante feiten: Onex-Waalwijk CV is eigenaar van een aantal onroerende zaken. Onex verhuurt die zaken. De rechten op betaling van de door de huurders aan Onex verschuldigde huurpenningen zijn geldig gecedeerd aan Westland/Utrecht Hypotheekbank NV (WUH). Onex is failliet verklaard en krijgt curator Emmerig toegewezen. WUH maakt aanspraak op de na de dag van faillietverklaring verschenen huurpenningen. De curator meent echter dat deze huurpenningen in de failliete boedel vallen en dat ze dus niet geldig zijn gecedeerd, omdat art. 23 Fw belet dat de voor de overdracht vereiste beschikkingsbevoegdheid intreedt.

Rechtsvraag: Zijn de op de dag van de faillietverklaring nog niet verschenen huurpenningen toekomstige vorderingen?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. De nog niet verschenen huurpenningen zijn toekomstige vorderingen. Een huurvordering is een toekomstige vordering, zolang het tijdstip waarop zij moet worden voldaan nog niet is aangebroken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

HR Oryx/Van Eesteren

Relevantie: In dit arrest beantwoordt de Hoge Raad vragen over de rechtsgevolgen van een contractueel verbod tot overdracht en bezwaring van vorderingen op naam. Na dit arrest is in geschillen over cessieverboden door veel lagere rechters als uitgangspunt genomen dat het cessieverbod zo moet worden uitgelegd dat daarmee goederenrechtelijke werking is beoogd. De Hoge Raad maakt echter een beperking op deze beslissing in het arrest HR Coface/Intergamma.

Relevante feiten: Als zekerheid voor de terugbetaling van een lening van Oryx heeft Elands een pandrecht verschaft op al haar bestaande en nog te verkrijgen vorderingen, ten behoeve van Oryx. Elands verkrijgt een vordering op EVN, een vennootschap onder firma waar Van Eesteren vennoot was. Volgens art. 6 van de overeenkomst met Elands en EVM is het verboden om voortvloeiende vorderingen zonder toestemming van EVN ‘aan een derde te cederen, verpanden of onder welke titel dan ook in eigendom over te dragen’.

Rechtsvraag: Staat het verpandingsverbod in de weg aan de geldigheid van de verpanding van de vordering?

Beoordeling door de Hoge Raad: Een verpandingsverbod leidt niet tot beschikkingsonbevoegdheid van de gerechtigde, maar tot niet-overdraagbaarheid van de vordering zelf. Art. 3:83 lid 2 BW brengt immers mee dat de overdraagbaarheid van een vordering kan worden uitgesloten door een beding (zoals hier het geval is). Een overdracht in strijd met zo’n beding levert niet slechts wanprestatie op, maar zorgt voor ongeldigheid van de overdracht ex art. 3:83 lid 2 BW. Krachtens art. 3:98 BW geldt dit een en ander ook voor verpanding. Daaruit volgt dat in dit geval de vordering, door het verpandingsverbod van art. 6 van de overeenkomst, niet kon worden verpand.

A

HR Oryx/Van Eesteren

Relevantie: In dit arrest beantwoordt de Hoge Raad vragen over de rechtsgevolgen van een contractueel verbod tot overdracht en bezwaring van vorderingen op naam. Na dit arrest is in geschillen over cessieverboden door veel lagere rechters als uitgangspunt genomen dat het cessieverbod zo moet worden uitgelegd dat daarmee goederenrechtelijke werking is beoogd. De Hoge Raad maakt echter een beperking op deze beslissing in het arrest HR Coface/Intergamma.

Relevante feiten: Als zekerheid voor de terugbetaling van een lening van Oryx heeft Elands een pandrecht verschaft op al haar bestaande en nog te verkrijgen vorderingen, ten behoeve van Oryx. Elands verkrijgt een vordering op EVN, een vennootschap onder firma waar Van Eesteren vennoot was. Volgens art. 6 van de overeenkomst met Elands en EVM is het verboden om voortvloeiende vorderingen zonder toestemming van EVN ‘aan een derde te cederen, verpanden of onder welke titel dan ook in eigendom over te dragen’.

Rechtsvraag: Staat het verpandingsverbod in de weg aan de geldigheid van de verpanding van de vordering?

Beoordeling door de Hoge Raad: Een verpandingsverbod leidt niet tot beschikkingsonbevoegdheid van de gerechtigde, maar tot niet-overdraagbaarheid van de vordering zelf. Art. 3:83 lid 2 BW brengt immers mee dat de overdraagbaarheid van een vordering kan worden uitgesloten door een beding (zoals hier het geval is). Een overdracht in strijd met zo’n beding levert niet slechts wanprestatie op, maar zorgt voor ongeldigheid van de overdracht ex art. 3:83 lid 2 BW. Krachtens art. 3:98 BW geldt dit een en ander ook voor verpanding. Daaruit volgt dat in dit geval de vordering, door het verpandingsverbod van art. 6 van de overeenkomst, niet kon worden verpand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

HR Coface/Intergamma

Relevantie: Na het Oryx/Van Eesteren arrest hebben lagere rechters vaak de goederenrechtelijke werking van cessieverboden als uitgangspunt genomen. Dit is echter een onjuiste uitleg van het Oryx/Van Eesteren arrest. De Hoge Raad heeft in dit arrest geoordeeld dat een contractueel cessieverbod in beginsel uitsluitend verbintenisrechtelijke werking heeft, tenzij uit de formulering blijkt dat er goederenrechtelijke werking is beoogd.

Relevante feiten: Intergamma heeft elektronica gekocht en geleverd gekregen van AFK. In die overeenkomst staat onder meer:

“Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Intergamma zal Verkoper zijn rechten en verplichtingen uit de met Intergamma gesloten overeenkomst, noch geheel noch gedeeltelijk aan derden overdragen”.
* AFK heeft een factoringsovereenkomst met Coface, en heeft al haar vorderingen op Intergamma aan Coface gecedeerd.
* Coface vordert veroordeling van Intergamma tot betaling van €100.825,77. Coface legt ten grondslag dat de vorderingen op Intergamma aan haar zijn gecedeerd door AFK.
* Intergamma voert aan dat deze vorderingen niet overdraagbaar zijn, vanwege het beding in de overeenkomst met AFK. AFK is dus schuldeiser gebleven, zodat de door haar aan AFK gedane betalingen bevrijdend waren.

Rechtsvraag: Zijn de vorderingen van AFK op Intergamma geldig gecedeerd aan Coface en heeft het beding in casu goederenrechtelijke werking?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad geeft eerst een samenvatting van de uitspraak van Oryx/Van Eesteren. De Hoge Raad ziet geen aanleiding tot heroverweging van zijn rechtspraak. Het cassatiemiddel komt erop neer dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat een contractueel verbod tot overdracht of verpanding, moet worden uitgelegd dat daarmee goederenrechtelijke werking is beoogd. Dit onderdeel treft doel. Het hof heeft ten onrechte aangenomen dat uit het Oryx/Van Eesteren deze regel is ontstaan. Als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de - naar objectieve maatstaven uit te leggen - formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd. Hieruit volgt dus de regel dat een onoverdraagbaarheidsbeding slechts verbintenisrechtelijke werking heeft, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering blijkt dat er goederenrechtelijke werking is beoogd als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW.

A

HR Coface/Intergamma

Relevantie: Na het Oryx/Van Eesteren arrest hebben lagere rechters vaak de goederenrechtelijke werking van cessieverboden als uitgangspunt genomen. Dit is echter een onjuiste uitleg van het Oryx/Van Eesteren arrest. De Hoge Raad heeft in dit arrest geoordeeld dat een contractueel cessieverbod in beginsel uitsluitend verbintenisrechtelijke werking heeft, tenzij uit de formulering blijkt dat er goederenrechtelijke werking is beoogd.

Relevante feiten: Intergamma heeft elektronica gekocht en geleverd gekregen van AFK. In die overeenkomst staat onder meer:

“Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Intergamma zal Verkoper zijn rechten en verplichtingen uit de met Intergamma gesloten overeenkomst, noch geheel noch gedeeltelijk aan derden overdragen”.
* AFK heeft een factoringsovereenkomst met Coface, en heeft al haar vorderingen op Intergamma aan Coface gecedeerd.
* Coface vordert veroordeling van Intergamma tot betaling van €100.825,77. Coface legt ten grondslag dat de vorderingen op Intergamma aan haar zijn gecedeerd door AFK.
* Intergamma voert aan dat deze vorderingen niet overdraagbaar zijn, vanwege het beding in de overeenkomst met AFK. AFK is dus schuldeiser gebleven, zodat de door haar aan AFK gedane betalingen bevrijdend waren.

Rechtsvraag: Zijn de vorderingen van AFK op Intergamma geldig gecedeerd aan Coface en heeft het beding in casu goederenrechtelijke werking?

Beoordeling door de Hoge Raad: De Hoge Raad geeft eerst een samenvatting van de uitspraak van Oryx/Van Eesteren. De Hoge Raad ziet geen aanleiding tot heroverweging van zijn rechtspraak. Het cassatiemiddel komt erop neer dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat een contractueel verbod tot overdracht of verpanding, moet worden uitgelegd dat daarmee goederenrechtelijke werking is beoogd. Dit onderdeel treft doel. Het hof heeft ten onrechte aangenomen dat uit het Oryx/Van Eesteren deze regel is ontstaan. Als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de - naar objectieve maatstaven uit te leggen - formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd. Hieruit volgt dus de regel dat een onoverdraagbaarheidsbeding slechts verbintenisrechtelijke werking heeft, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering blijkt dat er goederenrechtelijke werking is beoogd als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW.

17
Q

HR Rabobank/Reuser
Zie de arrestanalyse in week 3.

Relevantie: Dit is een arrest van de Hoge Raad dat van groot praktisch belang is voor de toepassing van de levering onder eigendomsvoorbehoud. De Hoge Raad heeft in dit arrest de knoop doorgehakt tussen het monistische stelsel en het dualistische stelsel van overdracht. Het belangrijkste standpunt van de monisten, is dat eigendom onsplitsbaar is. De dualisten stellen echter dat de koper en de verkoper allebei een eigendomsrecht hebben (bij levering onder eigendomsvoorbehoud). De Hoge Raad heeft gekozen voor het dualistische stelsel.

Relevante feiten: Kwekerij Revadap koopt in 2008 een teelsysteem voor het kweken van paprika’s. Verkoper Metor Systems installeert het teelsysteem, dat bestaat uit teelgoten, ophangbakken en een hydratie- en voedingssysteem, ter waarde van ongeveer €600.000.

Meteor verkoopt dit teelsysteem onder eigendomsvoorbehoud. Revadap sluit dan een overeenkomst met de Rabobank, tot financiering van het bedrijf van Revadap. Revadap heeft een recht van eerste hypotheek op haar kassencomplex gevestigd, en een stil pandrecht op alle huidige en toekomstige inventaris. In 2009 is Revadap in staat van faillissement verklaard, met Reuser als curator. De schuld aan Meteor is nog niet afbetaald: er staat nog een bedrag van €135.000 open. Rabobank biedt aan om deze restantprestatie voor Revadap aan Meteor te voldoen, zodat het eigendomsvoorbehoud zou vervallen. De curator vindt dat goed, mits de ‘overwaarde’ van het teelsysteem (de opbrengst bij verkoop minus €135.000) aan de faillissementsboedel toevloeit. De Rabobank weigert echter de overwaarde af te dragen aan de curator.
* De curator voert aan dat nadat de Rabobank het restantbedrag heeft voldaan en toen het eigendomsvoorbehoud was vervallen, het teelsysteem in de boedel is gevallen van Revadap. De curator vordert de overwaarde van de Rabobank.
* De Rabobank voert echter aan dat zij een voorwaardelijk pandrecht op het teelsysteem had, dat is uitgegroeid tot een volwaardig pandrecht door de betaling van de €135.000.
* De rechtbank en het hof hebben allebei de vordering van de curator toegewezen. Het hof oordeelt dat het teelsysteem als roerende zaak niet geldig is verpand. Rabobank gaat in cassatie en beroept zich onder meer op het voorwaardelijke eigendomsrecht van Revadap.

Rechtsvraag: Kan een roerende zaak geldig worden verpand, wanneer de pandgever slechts het eigendomsrecht heeft onder eigendomsvoorbehoud?

Beoordeling door de Hoge Raad: Allereerst geeft de Hoge Raad een uiteenzetting van de werking van het eigendomsvoorbehoud. Daarna citeert de Hoge Raad passages uit de parlementaire geschiedenis. De wetgever heeft voor het figuur van eigendomsvoorbehoud een systeem voor ogen waarin de overdracht onder eigendomsvoorbehoud wordt aangemerkt als een overdracht onder opschortende voorwaarde, waarbij de levering van de desbetreffende roerende zaak is voltooid op het moment dat de zaken in de macht van de verkrijger zijn gebracht. Dit heeft als gevolg dat de verkrijger een ‘eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde’ verkrijgt. De verkrijger onder eigendomsvoorbehoud verkrijgt, door de voltooide levering, een positie waarin de uitgroei tot een onvoorwaardelijk eigendomsrecht uitsluitend afhankelijk is van de vervulling van de opschortende voorwaarde (betaling van het resterend bedrag). Zolang de voorwaarde nog niet is vervuld:
* Zijn de vervreemder en de verkrijger allebei voorwaardelijk eigenaar;
* Is de vervreemder eigenaar onder ontbindende voorwaarde;
* Is de verkrijger eigenaar onder opschortede voorwaarde.
De verkrijger onder eigendomsvoorbehoud kan zijn voorwaardelijk eigendomsrecht dan ook slechts onder diezelfde voorwaarde vervreemden of bezwaren (art. 3:84 lid 4 BW). Wordt een pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht gevestigd, dan ontstaat met voltooiing van de vestigingshandeling een onvoorwaardelijk pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht.

Uit het bovenstaande volgt dat Rabobank in het gelijk gesteld moet worden: door voldoening van de restantvordering van Meteor groeide het pandrecht van Rabobank op het voorwaardelijke eigendomsrecht van Revadap op het teeltsysteem uit tot een pandrecht op de volle eigendom, aldus de Hoge Raad.

A

HR Rabobank/Reuser
Zie de arrestanalyse in week 3.

Relevantie: Dit is een arrest van de Hoge Raad dat van groot praktisch belang is voor de toepassing van de levering onder eigendomsvoorbehoud. De Hoge Raad heeft in dit arrest de knoop doorgehakt tussen het monistische stelsel en het dualistische stelsel van overdracht. Het belangrijkste standpunt van de monisten, is dat eigendom onsplitsbaar is. De dualisten stellen echter dat de koper en de verkoper allebei een eigendomsrecht hebben (bij levering onder eigendomsvoorbehoud). De Hoge Raad heeft gekozen voor het dualistische stelsel.

Relevante feiten: Kwekerij Revadap koopt in 2008 een teelsysteem voor het kweken van paprika’s. Verkoper Metor Systems installeert het teelsysteem, dat bestaat uit teelgoten, ophangbakken en een hydratie- en voedingssysteem, ter waarde van ongeveer €600.000.

Meteor verkoopt dit teelsysteem onder eigendomsvoorbehoud. Revadap sluit dan een overeenkomst met de Rabobank, tot financiering van het bedrijf van Revadap. Revadap heeft een recht van eerste hypotheek op haar kassencomplex gevestigd, en een stil pandrecht op alle huidige en toekomstige inventaris. In 2009 is Revadap in staat van faillissement verklaard, met Reuser als curator. De schuld aan Meteor is nog niet afbetaald: er staat nog een bedrag van €135.000 open. Rabobank biedt aan om deze restantprestatie voor Revadap aan Meteor te voldoen, zodat het eigendomsvoorbehoud zou vervallen. De curator vindt dat goed, mits de ‘overwaarde’ van het teelsysteem (de opbrengst bij verkoop minus €135.000) aan de faillissementsboedel toevloeit. De Rabobank weigert echter de overwaarde af te dragen aan de curator.
* De curator voert aan dat nadat de Rabobank het restantbedrag heeft voldaan en toen het eigendomsvoorbehoud was vervallen, het teelsysteem in de boedel is gevallen van Revadap. De curator vordert de overwaarde van de Rabobank.
* De Rabobank voert echter aan dat zij een voorwaardelijk pandrecht op het teelsysteem had, dat is uitgegroeid tot een volwaardig pandrecht door de betaling van de €135.000.
* De rechtbank en het hof hebben allebei de vordering van de curator toegewezen. Het hof oordeelt dat het teelsysteem als roerende zaak niet geldig is verpand. Rabobank gaat in cassatie en beroept zich onder meer op het voorwaardelijke eigendomsrecht van Revadap.

Rechtsvraag: Kan een roerende zaak geldig worden verpand, wanneer de pandgever slechts het eigendomsrecht heeft onder eigendomsvoorbehoud?

Beoordeling door de Hoge Raad: Allereerst geeft de Hoge Raad een uiteenzetting van de werking van het eigendomsvoorbehoud. Daarna citeert de Hoge Raad passages uit de parlementaire geschiedenis. De wetgever heeft voor het figuur van eigendomsvoorbehoud een systeem voor ogen waarin de overdracht onder eigendomsvoorbehoud wordt aangemerkt als een overdracht onder opschortende voorwaarde, waarbij de levering van de desbetreffende roerende zaak is voltooid op het moment dat de zaken in de macht van de verkrijger zijn gebracht. Dit heeft als gevolg dat de verkrijger een ‘eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde’ verkrijgt. De verkrijger onder eigendomsvoorbehoud verkrijgt, door de voltooide levering, een positie waarin de uitgroei tot een onvoorwaardelijk eigendomsrecht uitsluitend afhankelijk is van de vervulling van de opschortende voorwaarde (betaling van het resterend bedrag). Zolang de voorwaarde nog niet is vervuld:
* Zijn de vervreemder en de verkrijger allebei voorwaardelijk eigenaar;
* Is de vervreemder eigenaar onder ontbindende voorwaarde;
* Is de verkrijger eigenaar onder opschortede voorwaarde.
De verkrijger onder eigendomsvoorbehoud kan zijn voorwaardelijk eigendomsrecht dan ook slechts onder diezelfde voorwaarde vervreemden of bezwaren (art. 3:84 lid 4 BW). Wordt een pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht gevestigd, dan ontstaat met voltooiing van de vestigingshandeling een onvoorwaardelijk pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht.

Uit het bovenstaande volgt dat Rabobank in het gelijk gesteld moet worden: door voldoening van de restantvordering van Meteor groeide het pandrecht van Rabobank op het voorwaardelijke eigendomsrecht van Revadap op het teeltsysteem uit tot een pandrecht op de volle eigendom, aldus de Hoge Raad.

18
Q

HR Onoverdraagbaarheidsbeding

Relevantie: De overdraagbaarheid van vorderingen kan door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar goederenrechtelijk worden uitgesloten (art. 3:83 lid 2 BW). Er bestond discussie of een onoverdraagbaarheidsbeding ook leidde tot goederenrechtelijke onverpandbaarheid van het vorderingsrecht. De Hoge Raad stelt dat een beding dat de overdraagbaarheid van het goed uitsluit met goederenrechtelijke werking, ook leidt tot de onverpandbaarheid van dat goed.

Relevante feiten: Een vof wordt in faillissement verklaard. Deze vof was lid van een coöperatie die een bloemenveiling exploiteerde. Die coöperatie werd mede door de leden gefinancierd door middel van een ledenlening en een participatiereserve. Ten aanzien van het lidmaatschap en de participatierekening was in de statuten van de coöperatie bepaald dat die niet voor overdracht of overgang vatbaar waren. Het hof heeft in het midden gelaten of de statuten zo moet worden uitgelegd dat de vordering uit hoofde van de ledenlening in goederenrechtelijke zin onoverdraagbaar is. [1: De coöperatie is een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging. Zij moet zich blijkens de statuten ten doel stellen in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien krachtens overeenkomsten (art. 2:53 BW).]

Het hof heeft geoordeeld dat een beding dat een vordering in zin van art. 3:83 lid 2 BW onoverdraagbaar maakt, niet tevens verpanding daarvan uitsluit, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering daarvan blijkt dat daarmee (ook) onverpandbaarheid (met goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW in verbinding met art. 3:98 BW) is beoogd. Uit de formulering van de statuten van de coöperatie blijkt een dergelijk oogmerk niet.

De curator stelde dat een vordering die onoverdraagbaar is gemaakt, niet kan worden verpand. De curator stelt dat de ledenlening en participatiereserve niet zijn verpand, omdat het onoverdraagbaarheidsbeding daaraan aan de weg staat.

Rechtsvraag: Leidt een beding dat de overdraagbaarheid van vorderingen uitsluit ook tot onverpandbaarheid van dat vorderingsrecht?

Beoordeling door de Hoge Raad: Volgens de Hoge Raad moet een onoverdraagbaarheidsbeding worden uitgelegd om vast te stellen of goederenrechtelijke werking is beoogd, maar geldt als uitgangspunt dat alleen een verbintenisrechtelijke werking is beoogd. Deze uitleg moet gebeuren naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltex-maatstaf. Volgens de Hoge Raad kan degene die een overdraagbaar recht toekomt daarop een pandrecht vestigen. Dat kan dus alleen op voor overdracht vatbare goederen. Een beding dat de overdraagbaarheid van het goed uitsluit met goederenrechtelijke werking, leidt daarmee ook tot de onverpandbaarheid van dat goed. Met andere woorden: een goederenrechtelijke onoverdraagbare vordering kan ook niet worden verpand. De Hoge Raad vernietigt het arrest.

A

HR Onoverdraagbaarheidsbeding

Relevantie: De overdraagbaarheid van vorderingen kan door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar goederenrechtelijk worden uitgesloten (art. 3:83 lid 2 BW). Er bestond discussie of een onoverdraagbaarheidsbeding ook leidde tot goederenrechtelijke onverpandbaarheid van het vorderingsrecht. De Hoge Raad stelt dat een beding dat de overdraagbaarheid van het goed uitsluit met goederenrechtelijke werking, ook leidt tot de onverpandbaarheid van dat goed.

Relevante feiten: Een vof wordt in faillissement verklaard. Deze vof was lid van een coöperatie die een bloemenveiling exploiteerde. Die coöperatie werd mede door de leden gefinancierd door middel van een ledenlening en een participatiereserve. Ten aanzien van het lidmaatschap en de participatierekening was in de statuten van de coöperatie bepaald dat die niet voor overdracht of overgang vatbaar waren. Het hof heeft in het midden gelaten of de statuten zo moet worden uitgelegd dat de vordering uit hoofde van de ledenlening in goederenrechtelijke zin onoverdraagbaar is. [1: De coöperatie is een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging. Zij moet zich blijkens de statuten ten doel stellen in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien krachtens overeenkomsten (art. 2:53 BW).]

Het hof heeft geoordeeld dat een beding dat een vordering in zin van art. 3:83 lid 2 BW onoverdraagbaar maakt, niet tevens verpanding daarvan uitsluit, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering daarvan blijkt dat daarmee (ook) onverpandbaarheid (met goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW in verbinding met art. 3:98 BW) is beoogd. Uit de formulering van de statuten van de coöperatie blijkt een dergelijk oogmerk niet.

De curator stelde dat een vordering die onoverdraagbaar is gemaakt, niet kan worden verpand. De curator stelt dat de ledenlening en participatiereserve niet zijn verpand, omdat het onoverdraagbaarheidsbeding daaraan aan de weg staat.

Rechtsvraag: Leidt een beding dat de overdraagbaarheid van vorderingen uitsluit ook tot onverpandbaarheid van dat vorderingsrecht?

Beoordeling door de Hoge Raad: Volgens de Hoge Raad moet een onoverdraagbaarheidsbeding worden uitgelegd om vast te stellen of goederenrechtelijke werking is beoogd, maar geldt als uitgangspunt dat alleen een verbintenisrechtelijke werking is beoogd. Deze uitleg moet gebeuren naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltex-maatstaf. Volgens de Hoge Raad kan degene die een overdraagbaar recht toekomt daarop een pandrecht vestigen. Dat kan dus alleen op voor overdracht vatbare goederen. Een beding dat de overdraagbaarheid van het goed uitsluit met goederenrechtelijke werking, leidt daarmee ook tot de onverpandbaarheid van dat goed. Met andere woorden: een goederenrechtelijke onoverdraagbare vordering kan ook niet worden verpand. De Hoge Raad vernietigt het arrest.