Geschiedenis 5.2 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Wat werd Nederland in 1815?

A

Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer komt Nederland in oorlog?

A

In 1830.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 6 vernieuwingen bracht de grondwet van 1848?

A
  • Het Parlementair stelsel.
  • De koning wordt onschendbaar.
  • Censuskiesrecht.
  • 2e kamer door burgers gekozen.
  • 1e kamer door Provinciale Staten gekozen.
  • Verenigingen en scholen mogen nu zelf gesticht worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het Parlementair stelsel?

A

Dat betekent dat de wetten van het parlement komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat word er bedoeld met: “Koning wordt onschendbaar”?

A

De koning is niet meer verantwoordelijk voor het beleid, maar de ministers wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het Censuskiesrecht?

A

Het censuskiesrecht is een kiesrecht waarbij alleen personen mogen stemmen die een bepaald bedrag aan belasting betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom werd in 1848 de grondwet ingevoerd?

A

Door woedende burgers, onrust in europa, mislukte oogsten etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wie was Thorbecke?

A

Thorbecke schreef de Grondwet in 1848, waardoor de macht van het parlement werd vergroot en die van de koning werd beperkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kreeg Thorbecke Willem II zover om de nieuwe grondwet te tekenen?

A

Door in te spelen op de behoefte aan stabiliteit na politieke onrust en de steun van de liberalen na verkiezingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 3 kwesties waren het belangrijkst eind 19e eeuw?

A
  • De sociale kwestie
  • De schoolstrijd
  • Het algemeen stemrecht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat was de sociale kwestie?

A

De sociale kwestie betrof de slechte leef- en arbeidsomstandigheden van arbeiders tijdens de industriële revolutie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat was de schoolstrijd?

A

Religieuze scholen kregen geen of minder financiële steun van de overheid in vergelijking met openbare scholen. Hierdoor ontstond dus een conflict.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat was het algemeen stemrecht?

A

Het algemeen stemrecht betekent dat alle volwassenen in een land mogen stemmen. In Nederland kregen mannen dit recht in 1917 en vrouwen in 1919.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe had de komst van politieke partijen invloed op het politieke landschap?

A

Politieke partijen maakten voor de stemmers duidelijk waarop ze stemden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom hadden juist liberalen zoveel te zeggen?

A

Zij beheersden na 1848 de politiek.

De liberalen waren een groep verlichte burgers met een welvarende achtergrond die zoveel mogelijk vrijheid nastreefden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom werd Nederland een parlementaire democratie?

A

Omdat vrouwen het kiesrecht kregen. (1919)