Biologie - Paragraaf 11.4 Flashcards

1
Q

Wat zijn chromosomen?

A

een soort draden die voor een groot deel uit de stof DNA bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar zitten chromosomen?

A

In de kernen van al jouw cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is DNA?

A

Het is een stof die de bouwbeschrijving van jouw lichaam bevat.

Bijvoorbeeld: de kleur van je ogen, je bloedgroep, de vorm van je oorlel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn chromosomenparen?

A

Dat zijn twee dezelfde chromosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoeveel chromosomenparen heeft een normaal persoon?

A

23 chromosomenparen. Dus in totaal 46 chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe heten alle chromosomen samen?

A

het genoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is zo belangrijk aan de 23ste chromosomenpaar?

A

Dat zijn de geslachtschromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de geslachtschromosomen voor een man?

A

XY

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de geslachtschromosomen voor een vrouw?

A

XX

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ziet een DNA molecul eruit?

A

Het lijkt op een lange wenteltrap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit is elke ‘treden’ van het DNA opgebouwd?

A

Twee stoffen, de stoffen worden weergegeven als groene, gele, blauwe en rode onderdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarvoor zijn de stoffen in elke ‘treden’ van het DNA?

A

De volgorde waarin deze stoffen in het DNA zitten vormt de code voor het maken van eiwitten

In elk DNA-molecul zitten codes voor veel verschillende eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doet een eiwit in je cel?

A

Ewitten kunnen alles regelen wat er gebeurt in een cel. Het kan eigenschappen vormen, bijvoorbeeld de kleur van je ogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De meeste eigenschappen worden bepaald door een klein stukje DNA, hoe heet een stukje DNA met invormatie voor 1 eigenschap?

A

een gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een gen kan verschillende varianten hebben, hoe heet zo’n variant?

A

Een allel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uit hoeveel allelen bestaat de informatie voor een eigenschap?

A

twee allelen één van de vader en een van de moeder.

17
Q

Hoe geven jouw ouders hun chromosomen?

A
  1. Een chromosoom van elk chromosoompaar wordt gekopieerd
  2. Bij de moeder komt het in de eicel en bij de vader in de zaadcel
  3. Als de eicel wordt bevrucht door de zaadcel komen de chromosomen die over hetzelfde gaan bij elkaar en vormen ze een chromosoompaar

Kort gezecht 23 chromosomen van de vader + 23 van de moeder = 46

18
Q

Waarom lijken je broers en zussen niet precies op jou?

A

Omdat jouw broers/zussen niet dezelfde sets van 23 chromosomen hebben gekregen.

19
Q

Hoe wordt geslacht bepaald bij de bevruchting?

A

De eicel geeft altijd het X chromosoom. Maar de zaadcel kan een X of Y chromosoom geven. Dus als je XX hebt ben je een meisje en bij XY ben je een jongen.

20
Q

Hoe heet de informatie op al je genen?

A

het genotype

21
Q

Hoe heet het gene dat je ziet van een eigenschap? Bijvoorbeeld: blauwe ogen of blond haar

A

het fenotype

22
Q

Jurian heeft geen ritme tijdens het drummen. Wat is het genotype en wat is het fenotype

A

genotype: (geen aanleg voor drummen)
fenotype: (Kan niet goed drummen)

Neem dit niet persoonlijk, s’il vous plait.

23
Q

INFORMATIE, ja ik hoef geen applaus hoor, maar lees dit, is heel handig

Als je spleet ogen hebt:
Het fenotype wordt helemaal bepaald door het genotype

Als je goed bas kan spelen (Tamer):
Het fenotype wordt bepaald door het genotype (omdat het aangelegd is) en door de omgeving (omdat je ook moet oefenen)

Als je een Tattoo hebt:
Het fenotype is helemaal bepaald door de omgeving (Je kan niet genetisch een tattoo krijgen)

A

Geen dank jur

24
Q

Waardoor kunnen baby’s angeboren aandoeningen krijgen.

A
  1. Door schadelijke stoffen / ziektewekkers
  2. Door een fout in het aantal chromosomen in de cellen
  3. Door de fout in de structuur van één chromosoom
25
Q

Wat is een prentaal onderzoek?

A

Dan wordt het kind onderzocht terwijl het nog in de baarmoeder zit.