Gedragsverandering Flashcards

1
Q

wiel van gedrag’s invloeden

A

= brochure op ufora

  1. competenties
    - psychisch
    - fysiek
  2. drijfveren
    - reflextief
    - automatisch
  3. context
    - fysiek
    - sociaal
    - economisch
    - politiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mentale of psychische competenties

A
  1. health literacy
    - aandacht richten
    - basiscognitieve functies = lezen, schrijven, rekenen
    - kennis hebben, vinden & opdoen
    - dingen leren & onthouden
    - gebruik maken van informatie bronnen & diensten
    - informatie kritisch evalueren
  2. andere
    - communicatie, sociale steun & normen
    - gedrag beheersen & regulere
    - problemen hanteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

drijfveren/motieven

A
  1. autonome/automatische
    - aangeboren behoeften, driften of verlangens
    - instinctieve gedragspatronen of aangeleerde gewoonten
  2. reflectieve
    - houdingen & overtuigingen
    - verwachtingen & percepties
    - zelfbeeld & self-efficacy
    - sociale rol & identiteit
    - doelen & intenties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

context

A
  1. fysiek
    - aanwezigheid
    - aanbod
    - indeling
    - ontwerp
  2. sociaal-cultureel
    - sociale, maatschappelijke & culturele normen
    - injunctief = regel / descriptief = gedrag
    - objectief/subjectief gepercipieerd
    - sociale steun & druk
  3. economisch
    - betaalbaarheid
    - toegankelijkheid
    - marketing
  4. politiek
    - regels
    - ideologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stadia model

A

algemeen
- prochaska & diclemente
- stadia die verlopen bij gedragsverandering
- door eigen overtuiging of advies
- transtheoretisch = gericht op praktijk

  1. preconemplation = voorbeschouwing
    - nog niet bezig met probleem
  2. contemplation
    - zaken in overweging nemen
    - voor & nadelen
  3. preperation
    - al grondig nagedacht & dingen gedaan voor onderneming
    - volgorde kan verschillen vb: al voorbereiding doen zonder zelf er over nagedacht hebben
    –> kunnen inschatten als gezondheidswerker
  4. actie
  5. onderhouden
  6. relapse
    - mogelijk vanuit elk stadium & terug naar (pre)conteplation of preperation
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

theory of planned behavior

A

= Ajzen
= zie figuur!

  1. overtuigingen
    - gedrags- = attitude = wat vind je tof?
    - normatieve- = subjectieve norm = wat vind je belangerijk?
    - controle- = waargenomen gedragscontrole = wat vind je nuttig & efficiënt?
  2. komen samen tot intenties
  3. leidt tot gedrag
  4. belangerijke rol van
    - beliefs
    - convictions
    - expectations
    - perceptions
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ASE-model

A

= de vries
= zie figuur!
–> niet kunnen tekenen maar herkennen

  1. barrières = contextuele aard
  2. integraded model = ASE-model & stadia-model proberen samenvoegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

attributie van locus of control

A
  1. intern & stabiel = intelligentie
  2. intern & variabel = inspanning
  3. extern & stabiel = moeilijkheidsgraad
  4. externs & variabel = geluk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

veranderingen van gedragspatronen

A
  1. soort gedrag
    - green = new gedag dat niet familair is
    - blue = familair gedrag
    - purple = verhoogde intensiteit of tijdsduur
    - gray = verminderde intensiteit of tijdsduur
    - black = volledig stoppen
  2. tijdsduur
    - dot = eenmalig
    - span = voor een bepaalde tijd
    - path = vanaf nu permanent
  3. activatie van nieuw/ander gedrag
    - model van Fogg
    - B = MAT: behavior = motivation ablilty trigger
    - x-as = moeilijkheids graad
    - y-as = motivatie
    - activatie threshold = de verhoudin motivatie voor moeilijkheid vooraleer we beginnen
    –> omgekeerd evenredige curve
    - meer motivatie nodig voor moeilijke veranderingen
    - beginnen met tiny habits
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

chaining

A
  1. gedragsketen
    - gedrag koppelen dat je wil doen x wat je al doet
    - eerste gedrag = cue voor 2e gedrag
    - na een tijd = beide worden automatisme
  2. cues & triggers
    - cue = signalerende fucntie om gedrag aan te zetten
    - trigger = cues die effectief zorgen voor activatie van gedrag
    - vooral voor operant gedrag = iets actief doen
    - behavioral cue = gedrag dat een signaal tot interpretatie geeft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zelfdeterminatie model

A
  1. algemeen
    - Deci & Ryan
    - ABC model
    - veel gebruikt tijdens corona
    - meer gemotiveerd indien aan elk van deze aspecten voldaan
  2. autonomie
    - hoog indien gevoel hebben dat ze iets doen door zelf te kiezen
    - niet door andere mensen of externe factoren
  3. relatedness = betrokkenheid
    - vooral sociale zin
    - relaties tussen personen & wat deze in relatie tot jezelf
  4. compentence
    - ervaren vermogen om goed te presteen
    - zelfvertrouwen dat hierdoor komt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zelfbepalingstheorie

A
  1. algemeen
    - mensen hebben graag het gevoel dat ze zelf bepalen wat ze doen
    - motivatie verbeteren door extrinsieke beloningen
    –> enkel als de doelen geacceppteerd/belangerijk/realiseerbaar zijn
  2. tipping point
    - overmatige extrinsieke belondingen kunnen de motivatie terug doen afnemen
    - meer beloningen over tipping point = hogere kans van gedrag vermindering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

intrinsieke & extinsieke motivatie

A

intrinsieke motivatie
- motivatie voor kennis, inzicht, presteren & bereiken
- kan verminderen door gewoonte/gewenning
- vaak het probleem bij “goed” gedrag
- vroeger zwart/wit met exntinsiek
–> eerder continuum

extrinsieke motivatie

  1. gecontroleerde motivatie
    - externe regulatie = extrinsieke beloningen
    - geïntrojecteerde regulatie = interne beloningen, straffen & verwachtingen
    –> zelfvertrouwen oppeppen
  2. autonome motivatie
    - intrinsieke motivatie
    - geïdentificeerde regulatie = persoonlijk belangerijk of waardevol gedrag
    - geïntegreerde regulatie = gedrag is deel van eigen waardenpatroon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

behavoiral desgin

A

= ontwerpen een product/omgeving zodanig dat gedrag beïnvloed wordt
–> vaak onbewust

  1. priming
    - op voorhand bepaalde prikkels
    - neiging om gedrag te tonen die die richting uit gaan
  2. framing
    - meer belang aan eerste elementen
    - eerst negatieve en dan positieve = algemeen negatief gevoel
    - ook bij medisch advies
  3. placebo effect
    - informatie van hotelschoonmakers vs fitness oefeningen
    –> interventie = daling van gewicht, vet & bloeddruk
    - zelfde desert met gezonde & ongezonde naam
    –> andere hoeveelheid honger hormoon
    - werk in stress volle omgeving: video van negatieve of positieve gevolgen van stress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

neurolinguistic programming

A
  1. theorie
    - hoe je spreekt/welke woorden je gebruikt
    - invloed op eigen gedrag
    - vb: competitieve werkomgeving -> competitief denken & toxische omgevingen
  2. zelfde soort spel
    - 1 groep voorleggen als competief spel
    - andere groep voorleggen als samenwerkings spel
    - andere denkwijzes & houdingen
  3. coaching
    - experten die CEO’s coachen voor positiever denken
    - leid vaak tot egocentrische persoonlijkheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hypo4kids

A

= hypnotherapie
= afh van gevoeligheid voor suggestie van personen

  1. problematisch gedrag
    - eetproblemen
    - bedplassen
    - stotteren, nagelbijten & duimzuigen
    - gepest worden
    - angst voor injecties, ziekenhuzen, …
    - angst voor specifieke zaken = ruimtes, hoogtes, dieren
  2. gedrag
    - concentratie stoornissen, faalangst, leerproblemen
    - ondersteuning bij traumas & andere emotionele gebeurtenissen
    - gevoelens van boosheid, verdriet of frustratie
    - piekeren & weinig eigenwaarde/zelfvertrouwen
17
Q

effectvolle interventies voor gedragsveranderingen

A

= 7 stappen

  1. gedrag bepalen
    - definieer & meet probleemgedrag & gevolgen
    - definieer concreet gewenst gedrag
  2. bepaald een realistische termijn met tussenstappen
  3. analyseer huidig gedrag
    - drijveren & motieven
    - aanleidingen & gevolgen
    - weerstanden vb: sceptisme, blindheid, luiheid & automatismen
  4. bepaal randvoorwaarden voor verandering
    - fysieke & mentale capaciteit & competentie
    - omgeving: gelegenheid, triggers & afleiders
  5. maatregelen nemen
    - beïnvloeden van drijfveren
    - wegnemen van weerstanden
    - anticiperen van barrières
    - aangrijpingspunten bepalen & omgeving veranderen
    - belonen & straggen
    - psychische & sociale mechanismen benutten
  6. communiceren & herhalen
  7. voortgang monitoren & evaluereb
18
Q

GAST-principes

A
  1. gemakkelijk
  2. aantrekkelijk
  3. tijdig = niet te laat of te vroeg
  4. sociale componenten

toepassingen
- nutri-score: kleur = aantrekkelijk
- keep moving challenge: sociale betrokkenheid

19
Q

nudging

A

= sille krukow

  1. basisassumpties
    - mensen vaak beslissingen nemen door emotionele of perceptuele kenmerken
    - mensen vaak tekort hebben aan doorzettingsvermogen
    - beslissend gedrag gedreven door onderbewuste gedrag
  2. betekenis
    - gebruik maken van kleine elementen in omgeving die gedrag veranderen
    - ook door gedrag van anderen
    - vb: iedereen die aanschuift = jij ook
    - zonder vrijheden in te perken of verplichtingen op te leggen
    - alternatief voor regels, verplichtingen, sensibilisatie, conditionering, beloningen & straffen
  3. voorbeelden
    - opt-out bij orgaandonatie
    - aanmoeden van operatie = framing is vorm van nudging
    - griepvaccin: eerste groep = ontvangen van uitnodiging, tweede = uitnodiging + vraag naar dag, derde = uitnodiging + vraag naar specifiek tijdstip
    –> progressief hogere vaccinatie graad
20
Q

soorten nudging

A
  1. onopvallend
    - subliminale percepties
    - toch effect
    - of percepties waarbij persoon achteraf toch beseft dat effect had
  2. transparant
    - bedoeling wordt niet verborgen
    - methode van gedragbeïnvloeding is duidelijk
    - vb: kleur & lettercodes voor gezonde producten
  3. aanzetten tot denken
    - invloed op bewuste reflectieve denkprocess
    - onderscheid tussen type I & II denkprocessen = Kahneman
  4. defaults
    - wat doen we als er niks gebeurd
    - erg geneigd om bij zelfde keuzes te blijven
    - vb: opt-out donaties
21
Q

gewoontevorming & verslaving

A
  1. ongezonde voedingsgewoonten
    - vroeger = overleven in tijden van schaarste
    - in onze tijd niet meer = overvloed
    - eten getriggerd door hoger, visueel, humeur & omgeving
  2. gezonder eten in 25sec
    - enkele seconden moeten wachten voor eten van automaat kopen
    - hogere keuze van gezond eten
  3. voor zichzelf beloningen beheren
    - uitstellen van belonging vb: snoepje voor 1 min laten liggen & 2 krijgen
    - sommige goed & sommige slecht
    –> technieken vb: niet naar kijken
    - stress of desire = verhogen van stess & arousal door verslaving ontbreken
22
Q

pathologische verslaving

A

in voorbeeld van gokken
door nu. accumbens & dopamine

  1. tijd
    - preoccupation = volgende keer inplannen
    - loss of control = onsuccesvolle itnerventeis van stoppen
    - withdrawal = geirriteerd of rusteloos als stoppen
  2. gebruik
    - tolerance = hogere hoeveelheden nodig voor zelfde effect
    - chasing = opnieuw door ter compensatie van verliezen
    - illegal acts
  3. gedrag tegenover anderen
    - escape = weg van problemen of humeur
    - lying = liegen tegen anderen over verslaving
    - risks relationships = risico van verliesen van relatie of job
    - bail-out = anderen nodig hebben
23
Q

wilskracht & weerstaan aan verleidingen

A
  1. resistance to temptation
    - weerstaan aan gedrag dat je leuk vind/verslaafd bent
    - delay of immediate gratification = voor een tijd kunnen weerstaan
  2. gedrag veranderen
    - anticiperende besluitvorming = op voorhand kiezen voor bepaalde keuze
    - voldoende wilskracht nodig om dit ook effectief te doen
    - hoeveelheid ≈ grootte van veslaving/leuk vinden
    - anticiperende spijt = voorstellen hoe je je zou voelen indien je het wel doet
24
Q

beïnvloeden via overtuigen

A
  1. nood aan goede overtuiging
    - reactantie principe = omgekeerde reactie op verbod
    - net dat willen doen
    - afh van wie & type verbod
  2. soorten
    - ELM elaboration likelihood model = centrale of perifere informatie verwerking
    - persuasieve communicatie
    - inoculatie theorie
25
ELM
= elaboraton likelihood model 1. adviezen - motivatie - opportunity - ability 2. elaboration - mate van verwerking - onderscheid niet in 2 types maar spectrum 3. hoog = centrale route - beargumentatie - meer corticaal = logisch nadenken - type II denken 4. laag = perifere route - signalen - meer limbische verwerking = gevoelens - type I denken
26
keuze van route
1. algemeen - persoonlijkheid - vaardigheden in cognitieve informatie verwerking - need for cognition = behoefte op informatie - hoeveel tijd dat vrij is 2. betrokkenheid - mate van verhoogde aandacht door onderwerp - kan door acuut event vb: plots beseffen dat gezondheid slecht is na ongeval - bij hoge betrokkenheid minder groot effect van cues 3. lage intresse - aantrekkelijkheid van zaken - schokerend effet van gevolgen - meer laten leiden door expert --> product endorsment door sporters/acteurs - niet overvallen door aantal argumenten
27
persuasieve communicatie
1. wederkerigheid = reciprociteit - als iemand iets doet wat spontaan lijkt - geneigd om positief terug te doen 2. schaarste & uniciteit - als iets uniek of schaars lijkt - geneigd om te willen hebben 3. autoriteit = meer geneigd om adviezen van personen met expertise op te volgen 4. consistentie & cohorente - als eerst ingaan op klein verzoek - meer geneigd om ook in te gaan op grotere inspanningen 5. vriendelijkheid & aantrekkelijkheid = meer geneigd om dingen te doen voor personen die ze aantrekkelijk vinden 6. consensus & conformisme - onzeker over wat te doen - gemakkelijker volgen wat andere doen in gelijkaardige situatie 7. eenheid & verhondenheid - sterkere groepsidentiteit - gedrag vertonen dat in groep wenselijk wordt gezien - ≈ relatedness van zelfdeterminatie model
28
inoculatie theorie
1. refuntationial pre-emption - verschaffen van informatie - die kan gebruikt worden om argumenten van andere om jou te overtuigen te weerleggen - de eerste zijn met informatie = preventief --> andere infromatie die conflicteerd wegwerpen - houding & opninieversterking - brainwashen = cognitieve dissonantie --> geneigd om informatie die niet binnen denkkader weg te gooien