Fysiologie - CH10 - Cells of the Nervous System Flashcards

1
Q

Centrale zenuwstelsel (CNS)

A

Bestaat uit de brein en en het ruggenmerg (spinal cord). Het is bedekt door 3 membranen:

  1. Dura mater, de buitenste
  2. Arachnoid, de middelste
  3. Pia mater, de binnenste

Ook heeft het verschillende mater:

  1. Grijs mater, bevat neuron cellichamen
  2. Wit mater, is rijk aan myeline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Nuclei

A

Neuronen binnen het CNS die vergelijkbare functies hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Perifere zenuwstelsel (PNS)

A

Bestaat uit elementen die buiten de dura mater liggen:

  1. sensorische receptoren
  2. perifere delen van spinale en craniale zenuwen
  3. alle perifere delen van het autonoom zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Afferent zenuwen

A

sensorische zenuwen die berichten van de periferie naar het CNS brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Efferent zenuwen

A

Motor zenuwen die berichten van het CNS naar de perifere weefsels brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Perifeer ganglia

A

Groepen van zenuwcellen die in kleine knopen geconcentreerd zijn en buiten het CNS liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Autonoom zenuwstelsel (ANS)

A

Deel van het zenuwstelsel dat onwillekeurige functies reguleert:

  1. hartslag
  2. bloeddruk
  3. spijsvertering
  4. temperatuur regulatie
  5. voortplantingssysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Neuronen en Glia cellen

A

Het brein bevat ~10^11 neuronen en iets meer glia cellen. Elke neuron kan met 1000 andere neuronen communiceren. Glia cellen zijn niet primaire signaalcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Neuronen in de hersenen

A

Elk deel van de hersenen bevat neuronen met speciale vormen, connecties etc. Hierdoor kan één deel van het brein niet invallen voor een ander deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Schwann en Schleiden

A

In 1838 kwamen zij met de theorie dat cellen de bouwstenen van het leven zijn en zeiden dat cellen spontaan kunnen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Camillo Golgi

A

In 1885 introduceerde hij de ‘black reaction’ waardoor neuronen geheel onthuld konden worden met al hun processen.
Heeft nooit de neuron doctrine geaccepteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Santiago Ramón en Cajal

A

Gebruikte de Golgitechniek, en ontdekte dat het zenuw weefsels niet alleen bestaat uit individuele cellen maar dat de anatomie functioneel is bij cel communicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Heinrich von Waldeyer

A

Omschreef individuele cellen in het brein als neuronen, schreef in 1891 de neuron doctrine, ontdekt met een elektron microscoop waarbij te zien was dat neuronen helemaal van elkaar gescheiden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Heinrich von Waldeyer

A

Omschreef individuele cellen in het brein als neuronen, schreef in 1891 de neuron doctrine, ontdekt met een elektron microscoop waarbij te zien was dat neuronen helemaal van elkaar gescheiden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cytoskelet neuron

A

Bestaat uit:

  1. neurofilamenten
  2. microtubules
  3. dunne filamenten

2 en 3 geven axonen en dendrieten de capaciteit om van vorm te veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cellichaam

A

Ook wel soma of perikaryon. Het deel van de cel wat de nucleus omringt. Bevat het ER en het Golgi-complex
Is verantwoordelijk voor neuronale huishouden zoals het verwerken van eiwitten

16
Q

Dendrieten

A

Hoofdgebied voor het ontvangen van informatie dus membraan bevat veel receptoren die binden en reageren op neurotransmitters van omliggende cellen. Dit bericht heeft invloed op de prikkelbaarheid of functie van een neuron

Cytoplasma bevat netwerken van microtubules en verlengingen van het ER

17
Q

Axon

A

Origin heet axon hillock en hieronder is een stukje niet-gemyeliniseerd, de intial segment. Hier kan een actiepotentiaal ontstaan.
Axoplasma:
- Bijna 1000 keer meer dan het cellichaam
- Bevat microtubules en neurofilamenten die voor stabiliteit zorgen

18
Q

Myeline

A

Bestaat uit opgerolde celmembranen van glia cellen die zich om het axon wikkelen. Hierdoor springt het actiepotential van de ene node van Ranvier naar de andere

  • In CNS wordt het door oligodendrocyten geproduceerd
  • In PNS wordt het door schwann cellen geproduceerd
19
Q

Presynaptic terminals

A

Als het actiepotentiaal dit bereikt worden er chemische signaalmoleculen losgelaten.
Is in contact met dendrieten en cellichamen.

20
Q

Synaps

A

Bestaat uit:
de presynaptic terminal, het postsynaptic membraan en de synaptic cleft (synaps spleet)

Kunnen plasticiteit ondergaan: op lange termijn veranderingen ondergaan door voorafgaande activiteit

21
Q

Microtubule-associated proteins (MAPs)

A

Associeren met micortubules en helpen deze te koppelen aan andere cel componenten:

  • MAP-1 en MAP-2 hebben een hoger moleculair gewicht (meest voorkomend in dendrieten)
  • Tau eiwitten hebben een lager moleculair gewicht (beperkt tot axonen)
22
Q

Tau eiwitten

A

Zijn beperkt tot axonen waardoor de formatie van axonen niet de formatie van dendrieten wijzigt.
Kan zich samenvoegen tot neurofibrillary tangles die een kenmerk van Alzheimer zijn

23
Q

Microtubules in structuren van neuron

A
  1. In axons liggen microtubules met hun plus einde weg van het cellichaam, wat de stroming van materiaal in en uit het axon polariseert
  2. In dendrieten hebben ze geen consequente oriëntatie, waardoor dendrieten functioneel vergelijkbaarder zijn met cellichamen
24
Q

Transport eiwitten over axon

A

Axonen hebben geen ingebouwde eiwitsynthese vermogen, daardoor is transport van eiwitten over het axon lastig.

Er zijn 2 mechanisme om materiaal richting de presynaptic terminal te brengen, ofwel de ‘anterograde’ richting
En een 3 mechanisme voor transport in de tegenovergestelde ‘retrogade’ richting

25
Q

Fast axoplasmic transport

A

Voornamelijke lading zijn vliezige organellen zoals vesicles en mitochondria. Eiwitten, lipiden en polysacchariden kunnen ook snel getransporteerd worden omdat ze zich in deze organellen bevinden.
Organellen en Vesicles bewegen over de microtubles met de hulp van kinesin.:
- Dit is een ATPase die met een snelheid van 400 mm/dag over het axon beweegt
- Beweegt altijd naar de plus kant van microtubules

26
Q

Fast Retrogade transport

A

Gebeurd met de hulp van brain dynein/ MAP-1C:
- Beweegt over de microtubules richting de min kant en is een ATPase
Deze transport is nodig om groeifactoren richting de nucleus te krijgen voor overleving. Hoe dit gebeurd is nog onbekend, het kan zijn door endocytose en transport in een signaal endosoom

27
Q

Slow Axoplasmic transport

A

Hierbij worden andere eiwitten, zoals cytoskelet eiwitten en oplosbare eiwitten die als enzymen gebruikt worden, vervoert. Dit gaat met een snelheid van 0.2-8.0 mm/ dag met als langzaamste neurofilamenten en microtubules subunits.

Verschil langzaam en snel axoplasmic transport:
Het aantal onderbrekingen tijdens de lange axonale reis

28
Q

Classificatie neuronen

A

Op basis van:

  1. Axonale projectie: projectie neuronen en interneuronen
  2. Dendritische Geometrie: pryamidal en stellate cellen
  3. Aantal processen: unipolair, bipolair, en multipolair
29
Q

Projectie neuronen

A

Ofwel, principal neuronen of Glogi type I cellen. Zijn neuronen met lange axonen die verbinden met andere delen van het zenuwstelsel

30
Q

Interneuronen

A

Ofwel intrinsieke neuronen of Golgi type II cellen. Sommige hebben hele korte axonen en andere hebben helemaal geen axon -> anaxonale
Deze anaxonale neuron in de retina (deel van oog) heet een amacrine cel

31
Q

Dendritische Geometerie

A

Pyramidal cellen: piramidevormige set dendritische takken, bevatten dendritische spines
Stellate cellen: radiaalvormige set dendritische takken, niet al deze cellen hebben dendritische spines (aspiny)

32
Q

Dorsal root ganglion cel

A

Een unipolair neuron

  • Proces richting CNS, informatie gaat weg van het cellichaam
  • Proces richting sensorische receptoren in de huid, informatie gaat richting het cellichaam
33
Q

Bipolair neuronen

A

Hebben 2 processen die uitbreiden aan de tegenovergestelde kanten van het cellichaam, zoals de retinal bipolair cel

34
Q

Multipolair neuronen

A

Meeste neuronen in de hersenen, hebben vele dendritische processen dus krijgen veel synaptische input.

35
Q

Glial cellen

A

Missen axonen, actiepotentiaal en synaps potentiaal. Ze vullen de ruimte rondom de neuronen, tot er enkel 0.02 µm ruimte over is tussen de 2. Verder zijn ze betrokken bij bijna elke functie van het brein

36
Q

Soorten glial cellen

A

In CNS:

  1. Oligodendrocyten (vormen myeline om CNS axonen)
  2. Astrocyten
  3. Microglial cellen

In PNS:

  1. Satelliet cellen in autonoom en sensorische ganglia
  2. Schwann cellen (myeliniseren perifere zenuwen)
  3. Enteric glial cellen