Frequentie 2 - 203-404 Flashcards
κῦμα 🪶
[κύματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
welving, golf
heuvel
embryo 🪶
μεστός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
vol van + G
σχολή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
vrije tijd
wetenschappelijke arbeid
ὀρέγομαι (~ ὀρέγνυμι)
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
zich uitstrekken, reiken (naar: G)
reikhalzen, verlangen (naar: G)
φιλοσοφέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
zich wetenschappelijk met iets bezig houden
de filosofie beoefenen
χρησμός
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
orakel
ταραχή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
verwarring
Ⓜ politieke troebelen
ὑπολείπω
[⏷ λείπω]
[ὐπέλιπον, √λ(ε)ιπ]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
overlaten ; achterlaten
overblijven
γονεύς
[γονέως]
SUBST. 3 M./V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
vader, moeder
ἄνωθεν
BW. - VZ.
van hoog, van boven ; sinds het begin
boven + G
γνωρίζω
kennen ; (beter) leren kennen
bekend maken
ἐπιστέλλω
[⏷ στέλλω]
[ἐπέστειλα, √στελ ; στᾰλ]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
zenden
opdragen, bevelen
ἄχθομαι
[ἠχθέσθην, √ἀχθεσ]
WW. ONR.
belast zijn, bepakt zijn
bedrukt zijn, bedroefd zijn
διαγιγνώσκω
[⏷ γιγνώσκω]
[διέγνων, √γνω]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
(exact) onderscheiden
besluiten
ἔγκλημα
[ἐγκλήματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
verwijt, aanklacht
μέμφομαι
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
verwijten, afkeuren
παντοῖος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
van alle soorten
αἰδώς
[αἰδοῦς]
SUBST. 3 V. (onregelmatig)
respect, ontzag, eergevoel, schaamte
περιγίγνομαι
[⏷ γίγνομαι]
[περιεγενόμην, √γεν(η)]
WW. ONR.
overtreffen + G
resulteren
overblijven, overleven
ὑγιής, -ής, -ἐς
(↔︎ ἀσθενής)
ADJ. 3 (op -ής, -ής, -ἐς)
gezond
διαθήκη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
testament
verbond
σίδηρος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
ijzer
ijzeren werktuig, wapen, zwaard
κατηγορία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
aanklacht, beschuldiging
ὄργανον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
gereedschap, werktuig
muziekinstrument
orgaan
εὔνους, -ῆ, -οῦν (~ εὔνοος)
ADJ. 1/2 (op -οῦς, -ῆ, -οῦν)
welwillend voor + D
καθίζω
[ἐκάθισα, καθῖσα]
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
doen neerzitten, zetten
(Ⓜ) gaan zitten
φοιτάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
(frequent) heen en weer gaan
bezoeken
παραβαίνω
[⏷ βαίνω 🪶]
[παρέβην, √βη ; βᾰ]
WW. ONR.
ernaast gaan, voorbijgaan
overschrijden overtreden
ὄλεθρος 🪶
(↔︎ γένεσις)
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
verlies, ondergang, dood
περίειμι
[⏷ εἰμί]
[περιεγενόμην, √εσ ; σ]
WW. ONR.
overtreffen
overblijven, in leven blijven
θεράπων
[θεράποντος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op -ντ)
dienaar
παντελής, -ής, -ἐς
ADJ. 3 (op -ής, -ής, -ἐς)
volledig
ἄπορος, -ος, -ον
(↔︎ εὔπορος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
onoverkomelijk
zonder uitweg, in nood
onbemiddeld
πρίαμαι
[ἐπριάμην]
WW. ATH. (volgens ἵστημι)
kopen
φρόνημα
[φρονήματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
gedachte, gezindheid
fierheid
ὠνέομαι
[√Ϝωνη]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
kopen
ἀπειλέω
[ἠπείλησα]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
bedreigen + D
πλήρης, -ής, -ἐς
(↔︎ κενός)
ADJ. 3 (op -ής, -ής, -ἐς)
vol met + G
μεταλαμβάνω
[⏷ λαμβάνω]
[μετέλαβον, √ληβ ; λᾰβ]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
een deel nemen of krijgen + G
omwisselen, inruilen (iets voor iets: A ἀντί τινος)
Ⓜ aanspraak maken op + G
παίω
[ἔπαισα, √παϜϳω]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
slaan
κατορθόω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -όω)
oprichten, recht zetten
tot stand brengen, tot een succesvol einde brengen
λοιδορέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
beledigen + A
Ⓜ beledigen + D
προκαλέω
[⏷ καλέω]
[προυκαλεσάμην, √καλ(ε) ; κλη]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
naar voor roepen
uitdagen, provoceren
uitnodigen
ὑπόθεσις
[ὑποθέσεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
basis, principe
onderwerp, thema
ῥῆμα
[ῥήματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
(werk)woord
zin
τέως
BW.
zolang
θρασύς, -εῖα, -ύ
ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)
stoutmoedig, overmoedig
ὀκνέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
vrezen
dralen, talmen
πέρας
[πέρατος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam)
einde, limiet, grens
ἀποβλέπω
[⏷ βλέπω]
[√βλᾰβ]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
zijn blik richten op
ἁμάρτημα
[ἁμαρτήματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
fout, vergissing
αἰδέομαι (~ αἴδομαι)
[ᾐδέσθην, √αἰδέσ]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
respecteren + A
zich schamen
καθεύδω
[⏷ εὕδω]
[-]
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
slapen
οὐδέτερος, -α, -ον
VNW.
geen van beide
διπλάσιος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
dubbel
σιωπάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
(ver)zwijgen
ὑστεραῖος, -α, -ον
(↔︎ προτεραῖος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
volgend, van ‘s anderendaags
προσποιέω
[⏷ ποιέω]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
‘erbij doen’ ⇒ toevoegen, verwerven
Ⓜ doen alsof, voorwenden
φήμη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
woord, mededeling, bericht
voorteken
ἐπιδίδωμι
[⏷ δίδωμι]
[ἐπέδωκα, √(δι)δω ; (δι)δο]
WW. ATH. (overig)
bovendien geven
toenemen, verbeteren
στήλη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
rechtop staande grafsteen
zuil
grenspaal
ψεῦδος
[ψεύδους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
leugen
μουσική
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
elke kunst waarover de Muzen heersen
ἄρτιος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
volledig, perfect, even (van nummers)
gepast
στασιάζω
(↔︎ ὁμονοέω)
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
twisten, partij vormen
in opstand komen
τραχύς, -εῖα, -ύ
ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)
ruw
ἐνίοτε
BW.
soms
πόρος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
passage
middel om resultaat te halen
κηρύττω (~ κηρύσσω)
[√κηρῠκ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
(als heraut) afkondigen, proclameren, bevelen
λήγω
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
ophouden, eindigen (met: G)
στρέφω
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
doen draaien, omkeren
μανία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
razernij, woede
ὁμιλέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
omgaan (met: D)
een gesprek aanknopen (met: D)
een handgemeen aangaan (met: D)
ἐκεῖσε
BW.
daarheen
πλανάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
doen dwalen ; bedriegen
Ⓜ dwalen
ἀκοή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
gehoor
overlevering
δοκιμάζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
op de proef stellen, verifiëren, controleren
goedkeuren
ἐραστής
SUBST. 1 M. (mannelijk op -ης)
minnaar
ἐφεξῆς
BW.
opeenvolgend, op een rij
πλησιάζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
(be)naderen + D
(seksuele) omgang hebben met
σιγάω 🪶
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
(ver)zwijgen
σιτίον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
Ⓜ voedsel, levensmiddelen
ἐμπειρία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
ervaring
σκεῦος
[σκεῦους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
gereedschap
Ⓜ uitrusting ; wapenrusting
κατανοέω
[⏷ νοέω]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
bemerken
overleggen ; begrijpen
συχνός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
veel, talrijk
χῶρος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
ruimte, landstreek, gebied
akker
δειλός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
laf, vreesachtig
εὐχή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
gebed, wens, gelofte
ὁπλίζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
uitrusten ; bewapenen
πέλω (~ πέλομαι) 🪶
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
draaien
vertoeven
worden, zijn
θαῦμα
[θαύματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
wonder
verwondering, bewondering
ἐξαίφνης (~ ἐξαπίνης)
BW.
plots, onverwacht
εὐνή 🪶
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
bed
ψιλός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
kaal, naakt
lichtgewapend
φορέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
dragen
geregeld berichten
κρέας
[κρέως]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
vlees
τήμερον (~ σήμερον)
BW.
vandaag
ἀπολογία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
persoonlijke verdediging, apologie
κάρτα
BW.
buitengewoon
μελετάω
zich toeleggen op, beoefenen + A
zorg dragen voor + G
χρώς (~ χρόα, χρῶμα) 🪶
[χρωτός]
SUBST. 3 M. (occlusiefstam)
huid 🪶
αἰών
[αἰῶνος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
eon, lange tijd, eeuwigheid
levenstijd, leven
πωλέω
(↔︎ ὠνέομαι)
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
verkopen
αἰσχύνη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
schande, schaamte
γέλως
[γέλωτος]
SUBST. 3 M. (occlusiefstam)
(ge)lach
ἀποδιδράσκω
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
ontlopen, weglopen + A
δακρύω
(↔︎ γελάω)
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
(be)wenen
μαλακός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
zacht, week
συνουσία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
het samenzijn
omgang, (seksuele) gemeenschap
ἐγκρατής, -ής, -ἐς
ADJ. 3 (op -ής, -ής, -ἐς)
sterk
meester van + G
zichzelf beheersend + G
ἆθλον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
(kamp)prijs, trofee
ἀπολαύω
[ἀπέλαυσα]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
genieten van, profiteren van + G
πρόσοδος
SUBST. 2 V. (vrouwelijk op -ος)
toegang
inkomen, inkomsten (vaak mv.)
χωρίζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
(onder)scheiden van + G
ὠθέω
[ἔωσα, √Ϝωθ]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
(ver)stoten
ἄσμενος, -η, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
blij, met genoegen
μάτην
BW.
tevergeefs
θοός, -ή, -όν 🪶
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
snel 🪶
σφάλλω
[ἔσφηλα, √σφᾰλ]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
doen wankelen, doen vallen
ὑγιαίνω
[ὑγίανα]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
gezond zijn of worden
gezond maken
τίμιος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
gewaardeerd, in ere gehouden
dierbaar
ἀλκή 🪶
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
kracht, afweer, verdediging
παντοδαπός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
overal vandaan gekomen
allerlei, veelsoortig
τάφρος
SUBST. 2 V. (vrouwelijk op -ος)
gracht
ἕδρα
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
zetel
tempel
βλάβη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
schade
τείνω
[ἔτεινα, √τεν ; τᾰ]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
(aan)spannen ; uitrekken
ταπεινός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
laag, onbeduidend
nederig, bescheiden
ἀπαιτέω
[⏷ αἰτέω]
[ἀπῄτησα, √αἱρε; αἱρη]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
opeisen, terugvorderen (iets van iemand: A℗ ; Aⓩ)
χέω 🪶
[ἔχεα, √χ(ε)ῠ]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
(uit)gieten
verspreiden 🪶
ἐμμένω
[⏷ μένω]
[ἐνέμεινα, √μεν(η)]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
blijven bij, trouw blijven aan + D
ἐπιτιμάω
[⏷ τιμάω]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
achteraf eren
een hoge(re) waarde toekennen ⇒ huldigen ; duurder maken + A
een straf opleggen aan, verwijten
εὐεργεσία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
weldaad
διατριβή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
bezigheid, tijdverdrijf
verblijf(plaats)
vertraging, uitstel
προβάλλω
[⏷ βάλλω 🪶]
[προὔβαλον, √βαλ ; βλη]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
voorleggen (iets aan iemand: D℗ ; Aⓩ)
prijsgeven
(Ⓜ) zich voor het gerecht verdedigen
een kandidaat voorstellen
θώραξ
[θώρακος]
SUBST. 3 M. (occlusiefstam)
pantser, harnas
romp, borst, torso
φώς 🪶
[φωτός]
SUBST. 3 M./V. (occlusiefstam)
menselijke sterveling 🪶
ἔρις
[ἔριδος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
twist
χιτών
[χιτῶνος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
tunica
τυραννεύω (~ τυραννέω)
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
een onbeperkte alleenheerschappij voeren + G
ῥητορικός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
met betrekking tot de retoriek
πιπράσκω
[-]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
verkopen
χρῄζω 🪶
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
behoeftig zijn + G
verlangen, vragen
στερέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
beroven (iemand van iets: A℗ ; Gⓩ)
δόλος 🪶
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
list
ναύτης
SUBST. 1 M. (mannelijk op -ης)
marinier, matroos
ὀνειδίζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
honen, schimpen (+ D)
πανταχοῦ
(↔︎ οὐδαμοῦ)
BW.
overal
ποίησις
[ποιήσεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
schepping, creatie, poëzie
λούω
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
wassen
Ⓜ zich wassen, baden
οἰκίζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
bouwen, stichten
γέρας
[γέρως]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
eregeschenk
privilege
γυμνάζω (~ γυμνάζομαι)
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
oefenen, trainen
κατήγορος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
aanklager
πρόβατον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
kleinvee, schaap
μεταδίδωμι
[⏷ δίδωμι]
μετέδωκα, √(δι)δω ; (δι)δο]
WW. ATH. (overig)
een deel geven (aan iemand van iets: D℗ ; Gⓩ)
meedelen
παίζω
(↔︎ σπουδάζω)
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
spelen
schertsen
μισθόω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -όω)
verhuren, verpachten
Ⓜ huren, in soldij nemen
σπέρμα
[σπέρματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
zaad
δέσποινα 🪶
[δέσποινης]
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾰ, gen. -ης)
meesteres, vrouw des huizes
μηδέποτε / μήποτε
PT.
nooit
ποιμήν 🪶
[ποιμένος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
herder
πρᾷος, -ος, -ον (~ πρᾶος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
zacht(aardig), mild
tam, mak
σπένδω
[ἔσπεισα, √σπενδ]
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
een plengoffer brengen
Ⓜ een verdrag sluiten
σύμβουλος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
raadgever
θέμις
[θέμιδος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
norm, regel, wet
τειχίζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
versterken, met wallen omgeven
βασανίζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
ondervragen, folteren
πέλας
BW. - VZ.
dicht(bij) + G
τέρπω
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
verkwikken, verzadigen
Ⓜ zich verkwikken
ἐπιλανθάνομαι
[⏷ λανθάνω]
[ἐπελαθόμην, √ληθ ; λᾰθ]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
vergeten + G
πότερος, -α, -ον
VNW.
welk van beide
γείτων
[γείτονος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
buur
σκοπός
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
bewaker, oppasser, verkenner
doelwit
σκότος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
duisternis
προσγίγνομαι
[⏷ γίγνομαι]
[προσεγενόμην, √γεν(η)]
WW. ONR.
erbij komen, zich aansluiten bij
overkomen, gebeuren
ἀναπαύω
[⏷ παύω]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
laten uitrusten, op adem laten komen (iemand van iets: A℗ ; Gⓩ)
Ⓜ halt houden, rust nemen, uitrusten van
διεξέρχομαι
[⏷ ἔρχομαι]
[διεξῆλθον]
WW. ONR.
tot het eind doorlopen, volledig behandelen
ὁμιλία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
omgang, gemeenschap, onderricht
πενία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
armoede
ἀνόητος, -ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
onverstandig, dwaas
ἄγαν
BW.
te veel
zeer, heel veel
αὐτόματος, -η/-ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
spontaan handelend
θαυμάσιος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
wonderlijk
ὄνειδος
[ὄνειδους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
verwijt
πάρος 🪶
BW. - VZ.
vroeger, voorheen
voor (lokaal) + G 🪶
ὑπέχω
[⏷ ἔχω]
[ὑπέσχον, √σ(ε)χ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
houden onder
ondergaan, doorstaan ; zich onderwerpen aan
ἀπόδειξις
[ἀποδείξεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
bewijs
εὐεργέτης
SUBST. 1 M. (mannelijk op -ης)
weldoener
ποθέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
verlangen
εὐτυχία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
succes, geluk
λόχος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
nek, paardenmanen
heuvel(top)
helmbos
ἐνδεής, -ής, -ἐς
ADJ. 3 (op -ής, -ής, -ἐς)
arm, behoeftig, noodhebbend aan + G
ἁρμονία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
ἐγχειρέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
de hand leggen op
proberen, ondernemen
ἔλεγχος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
bewijs (vaak van schuld)
tegenbewijs: weerlegging, terechtwijzing
onderzoek
κάρα (~ κάρη) 🪶
[-]
SUBST. 3 O. (onregelmatig)
hoofd 🪶
καταμανθάνω
[⏷ μανθάνω]
[κατέμαθον, √μαθ(η)]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
grondig leren
ὗς (~ σῦς)
[ὑός]
SUBST. 3 M./V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
(ever)zwijn
ἀνδράποδον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
slaaf, krijgsgevangene
nietsnut
ῥώμη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
kracht