Frequentie 2 - 203-404 Flashcards
κῦμα 🪶
[κύματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
welving, golf
heuvel
embryo 🪶
μεστός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
vol van + G
σχολή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
vrije tijd
wetenschappelijke arbeid
ὀρέγομαι (~ ὀρέγνυμι)
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
zich uitstrekken, reiken (naar: G)
reikhalzen, verlangen (naar: G)
φιλοσοφέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
zich wetenschappelijk met iets bezig houden
de filosofie beoefenen
χρησμός
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
orakel
ταραχή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
verwarring
Ⓜ politieke troebelen
ὑπολείπω
[⏷ λείπω]
[ὐπέλιπον, √λ(ε)ιπ]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
overlaten ; achterlaten
overblijven
γονεύς
[γονέως]
SUBST. 3 M./V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
vader, moeder
ἄνωθεν
BW. - VZ.
van hoog, van boven ; sinds het begin
boven + G
γνωρίζω
kennen ; (beter) leren kennen
bekend maken
ἐπιστέλλω
[⏷ στέλλω]
[ἐπέστειλα, √στελ ; στᾰλ]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
zenden
opdragen, bevelen
ἄχθομαι
[ἠχθέσθην, √ἀχθεσ]
WW. ONR.
belast zijn, bepakt zijn
bedrukt zijn, bedroefd zijn
διαγιγνώσκω
[⏷ γιγνώσκω]
[διέγνων, √γνω]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
(exact) onderscheiden
besluiten
ἔγκλημα
[ἐγκλήματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
verwijt, aanklacht
μέμφομαι
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
verwijten, afkeuren
παντοῖος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
van alle soorten
αἰδώς
[αἰδοῦς]
SUBST. 3 V. (onregelmatig)
respect, ontzag, eergevoel, schaamte
περιγίγνομαι
[⏷ γίγνομαι]
[περιεγενόμην, √γεν(η)]
WW. ONR.
overtreffen + G
resulteren
overblijven, overleven
ὑγιής, -ής, -ἐς
(↔︎ ἀσθενής)
ADJ. 3 (op -ής, -ής, -ἐς)
gezond
διαθήκη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
testament
verbond
σίδηρος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
ijzer
ijzeren werktuig, wapen, zwaard
κατηγορία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
aanklacht, beschuldiging
ὄργανον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
gereedschap, werktuig
muziekinstrument
orgaan
εὔνους, -ῆ, -οῦν (~ εὔνοος)
ADJ. 1/2 (op -οῦς, -ῆ, -οῦν)
welwillend voor + D
καθίζω
[ἐκάθισα, καθῖσα]
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
doen neerzitten, zetten
(Ⓜ) gaan zitten
φοιτάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
(frequent) heen en weer gaan
bezoeken
παραβαίνω
[⏷ βαίνω 🪶]
[παρέβην, √βη ; βᾰ]
WW. ONR.
ernaast gaan, voorbijgaan
overschrijden overtreden
ὄλεθρος 🪶
(↔︎ γένεσις)
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
verlies, ondergang, dood
περίειμι
[⏷ εἰμί]
[περιεγενόμην, √εσ ; σ]
WW. ONR.
overtreffen
overblijven, in leven blijven
θεράπων
[θεράποντος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op -ντ)
dienaar
παντελής, -ής, -ἐς
ADJ. 3 (op -ής, -ής, -ἐς)
volledig
ἄπορος, -ος, -ον
(↔︎ εὔπορος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
onoverkomelijk
zonder uitweg, in nood
onbemiddeld
πρίαμαι
[ἐπριάμην]
WW. ATH. (volgens ἵστημι)
kopen
φρόνημα
[φρονήματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
gedachte, gezindheid
fierheid
ὠνέομαι
[√Ϝωνη]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
kopen
ἀπειλέω
[ἠπείλησα]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
bedreigen + D
πλήρης, -ής, -ἐς
(↔︎ κενός)
ADJ. 3 (op -ής, -ής, -ἐς)
vol met + G
μεταλαμβάνω
[⏷ λαμβάνω]
[μετέλαβον, √ληβ ; λᾰβ]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
een deel nemen of krijgen + G
omwisselen, inruilen (iets voor iets: A ἀντί τινος)
Ⓜ aanspraak maken op + G
παίω
[ἔπαισα, √παϜϳω]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
slaan
κατορθόω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -όω)
oprichten, recht zetten
tot stand brengen, tot een succesvol einde brengen
λοιδορέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
beledigen + A
Ⓜ beledigen + D
προκαλέω
[⏷ καλέω]
[προυκαλεσάμην, √καλ(ε) ; κλη]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
naar voor roepen
uitdagen, provoceren
uitnodigen
ὑπόθεσις
[ὑποθέσεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
basis, principe
onderwerp, thema
ῥῆμα
[ῥήματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
(werk)woord
zin
τέως
BW.
zolang
θρασύς, -εῖα, -ύ
ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)
stoutmoedig, overmoedig
ὀκνέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
vrezen
dralen, talmen
πέρας
[πέρατος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam)
einde, limiet, grens
ἀποβλέπω
[⏷ βλέπω]
[√βλᾰβ]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
zijn blik richten op
ἁμάρτημα
[ἁμαρτήματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
fout, vergissing
αἰδέομαι (~ αἴδομαι)
[ᾐδέσθην, √αἰδέσ]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
respecteren + A
zich schamen
καθεύδω
[⏷ εὕδω]
[-]
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
slapen
οὐδέτερος, -α, -ον
VNW.
geen van beide
διπλάσιος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
dubbel
σιωπάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
(ver)zwijgen
ὑστεραῖος, -α, -ον
(↔︎ προτεραῖος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
volgend, van ‘s anderendaags
προσποιέω
[⏷ ποιέω]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
‘erbij doen’ ⇒ toevoegen, verwerven
Ⓜ doen alsof, voorwenden
φήμη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
woord, mededeling, bericht
voorteken
ἐπιδίδωμι
[⏷ δίδωμι]
[ἐπέδωκα, √(δι)δω ; (δι)δο]
WW. ATH. (overig)
bovendien geven
toenemen, verbeteren
στήλη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
rechtop staande grafsteen
zuil
grenspaal
ψεῦδος
[ψεύδους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
leugen
μουσική
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
elke kunst waarover de Muzen heersen
ἄρτιος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
volledig, perfect, even (van nummers)
gepast
στασιάζω
(↔︎ ὁμονοέω)
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
twisten, partij vormen
in opstand komen
τραχύς, -εῖα, -ύ
ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)
ruw
ἐνίοτε
BW.
soms
πόρος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
passage
middel om resultaat te halen
κηρύττω (~ κηρύσσω)
[√κηρῠκ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
(als heraut) afkondigen, proclameren, bevelen
λήγω
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
ophouden, eindigen (met: G)
στρέφω
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
doen draaien, omkeren
μανία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
razernij, woede
ὁμιλέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
omgaan (met: D)
een gesprek aanknopen (met: D)
een handgemeen aangaan (met: D)
ἐκεῖσε
BW.
daarheen
πλανάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
doen dwalen ; bedriegen
Ⓜ dwalen
ἀκοή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
gehoor
overlevering
δοκιμάζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
op de proef stellen, verifiëren, controleren
goedkeuren
ἐραστής
SUBST. 1 M. (mannelijk op -ης)
minnaar
ἐφεξῆς
BW.
opeenvolgend, op een rij
πλησιάζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
(be)naderen + D
(seksuele) omgang hebben met