Frequentie 1 - 793-1054 Flashcards

1
Q

ἀντιλέγω

[⏷ λέγω]
[ἀντεῖπον, ἀντέλεξα]

A

WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)

tegenspreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

πατρῷος, -α, -ον

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)

van de vader, voorvaderlijk, nationaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

φιλοσοφία

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

wijsbegeerte, filosofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

συλλέγω

[⏷ λέγω]
[συνέλεξα]

A

WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)

inzamelen, verzamelen
Ⓜ bijeenkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

τυραννίς

[τυραννίδος]

A

SUBST. 3 V. (occlusiefstam)

tirannie, alleenheerschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

εἴσειμι

[⏷ εἶμι]
[εἰσῆλθον, √ει ; ι]

A

WW. ONR.

binnengaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ἀσπίς

[ἀσπίδος]

A

SUBST. 3 V. (occlusiefstam)

schild
adder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

τιμωρέω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

helpen + D
Ⓜ zich wreken op + A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ἄγγελος

A

SUBST. 2 M./V. (mannelijk op -ος)

bode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ὁρίζω

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

begrenzen
Ⓜ voor zich bepalen ⇒ definiëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ἀνδρεία

(↔︎ δειλία)

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

moed, dapperheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

γένεσις

[γενέσεως]
[(↔︎ φθορά, οὐσία)

A

SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)

verwekking
geboorte, ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

μαρτυρία

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

getuigenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ὄμμα 🪶

[ὄμματος]

A

SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)

oog
licht, zon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

βροτός

A

SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)

sterveling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

διατρίβω

[⏷ τρίβω]

A

WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)

stukwrijven, fijnwrijven
doorbrengen, zich bezighouden, zich ophouden
tegenhouden, verhinderen, uitstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

κίνησις

[κινήσεως]

A

SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)

beweging
revolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ἀμφισβητέω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

het oneens zijn,
aanspraak maken op + G
bestrijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ἀπολαμβάνω

[⏷ λαμβάνω]
[ἀπέλαβον, √ληβ ; λᾰβ]

A

WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)

wegnemen, apart nemen ; afsnijden, blokkeren
terugnemen, terugkrijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ἀπόλλυμι

[⏷ ὄλλυμι 🪶]
[ἀπώλεσα, √ὀλ(ε)]

A

WW. ATH. (volgens δείκνυμι)

doen omkomen, ten gronde richten
verliezen, inboeten
Ⓜ ten gronde gaan, omkomen ; verloren zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ὄλλυμι 🪶

[ὤλεσα, √ὀλ(ε)]

A

WW. ATH. (volgens δείκνυμι)

vernietigen
Ⓜ ten gronde gaan, omkomen 🪶

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

κάμνω

[ἔκαμον, √καμ ; κμη]

A

WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)

met inspanning maken
zich inspannen, zich vermoeien
ziek worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

διαβάλλω

[⏷ βάλλω 🪶]
[διέβαλον, √βαλ ; βλη]

A

WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)

uit elkaar halen ; ergens door werpen
belasteren, gehaat maken, versmaden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

βέβαιος, -α/-ος, -ον

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)

vast, stevig, standvastig, duurzaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

ἡσυχία

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

rust, stilte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

κοινωνέω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

gemeenschappelijk hebben (iets met iemand: Gⓩ ; D℗)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

ἵημι

[ἧκα, √(ἱ)η ; (ἱ)ε]

A

WW. ATH. (overig)

in beweging zetten ; zenden
Ⓜ zich in beweging zetten; haasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

ἀγαπάω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)

houden van, hoogachten + A
tevreden zijn met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

αἰσχύνω

[ᾔσχυνα]

A

WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)

te schande maken, onteren + A
Ⓜ zich schamen, eerbiedigen + A℗

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

ἄκων

[ἄκοντος]

A

SUBST. 3 M. (stam eindigend op -ντ)

werpspeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

ἄκων, -ουσα, -ον (~ ἀέκων)

[ἄκοντος]
(↔︎ ἑκών)

A

ADJ. AND. (onregelmatig)

onwillig, ongaarne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

κέρας

[κέρως]

A

SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)

hoorn
hoorn (blaasinstrument)
flank van slagorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

δίς

A

TLW.

twee maal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

ὑπερβάλλω

[⏷ βάλλω 🪶]
[ὑπερέβαλον, √βαλ ; βλη]

A

WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)

overtreffen (iemand in iets: A℗ ; Dⓩ)
overdrijven, de maat overschrijden
Ⓜ uitstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

ἀνίημι

[⏷ ἵημι]
[ἀνῆκα, √(ἱ)η ; (ἱ)ε]

A

WW. ATH. (overig)

naar boven zenden ; terugzenden
loslaten, laten schieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

ἀσθενής, -ής, -ἐς

(↔︎ ὑγιής, ἰσχυρός)

A

ADJ. 3 (op -ής, -ής, -ἐς)

zwak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

ἐκλείπω

[⏷ λείπω]
[ἐξέλιπον, √λ(ε)ιπ]

A

WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)

verlaten, in de steek laten, verwaarlozen
verminderen, vergaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

κοσμέω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

versieren
ordenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

ὑπερβολή

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)

overdrijving, toppunt
opbod, hoger bod
overdreven uitspraak, hyperbool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

στέφανος

A

SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)

krans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

ἥδομαι

[ἥσθην]
(↔︎ λυπέομαι)

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

zich verheugen, genieten + D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

ἐπιμέλεια

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ (gen. -ᾱς)

zorg, bekommering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

μέτρον

A

SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)

maat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

διαφορά

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

verschil
geschil, meningsverschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

ἀήρ

[ἀέρος]

A

SUBST. 3 M. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)

lucht, damp
mist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

κῆρυξ

[κήρῡκος]

A

SUBST. 3 M. (occlusiefstam)

heraut, omroeper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

θνητός, -ή, -όν

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

sterfelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

κράτος

[κράτους]

A

SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)

kracht
macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

ἅρμα

[ἅρματος]

A

SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)

(renwagen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

δημοκρατία

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

democratie, volksregering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

εἰσφέρω

[⏷ φέρω]
[εἰσήνεγκον]

A

WW. ONR.

binnenbrengen
bijdragen, een bijdrage betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

μιμέομαι

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

nabootsen, imiteren
voorstellen, uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

νομοθέτης

A

SUBST. 1 M. (mannelijk op -ης)

wetgever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

βαδίζω

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

te voet gaan, stappen
overgaan tot (een actie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

δώδεκα (~ δυώδεκα)

A

TLW.

twaalf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

σπονδή

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)

plengoffer
Ⓜ (vredes)verdrag, verbond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

οὐδαμῶς

A

BW.

geenszins

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

φύλαξ

[φύλακος]

A

SUBST. 3 M. (occlusiefstam)

wachter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

χαλκός

A

SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)

brons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

ψῆφος

A

SUBST. 2 V. (vrouwelijk op -ος)

kiezelsteentje, stemsteentje, stem
het stemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

προαιρέω

[⏷ αἱρέω]
[προεῖλον, √αἱρε; αἱρη]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

voortbrengen
Ⓜ kiezen, verkiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

προδίδωμι

[⏷ δίδωμι]
[προέδωκα, √(δι)δω ; (δι)δο]

A

WW. ATH. (overig)

verraden, uit verraad overleveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

ἁρμόττω (~ ἁρμόζω)

[ἥρμοσα, √ἁρμoτ]

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

(doen) passen ⇒ verloven
Ⓜ zich aanpassen aan ; stemmen
Ⓞ het past dat, het betaamt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

ἥμισυς, -εῖα, -ύ

A

ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)

half

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

πόθεν

A

BW.

vanwaar?
op welke wijze?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

διαπράττω (~ διαπράσσω)

[⏷ πράττω]
[διεπραξάμην, √πρᾱκ]

A

WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)

geheel voltooien, doorzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

ἐξαιρέω

[⏷ αἱρέω]
[ἐξεῖλον, √αἱρε; αἱρη]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

eruit nemen, wegnemen
vernietigen, verdrijven
Ⓜ uitkiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

ἤπειρος

A

SUBST. 2 V. (vrouwelijk op -ος)

vasteland, Epirus (Ἤπειρος)
continent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

αἴσθησις

[αἰσθήσεως]

A

SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)

waarneming, ervaring
zintuig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

ἀμελέω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

verwaarlozen, zich niet bekommeren om + G
verzuimen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

πονέω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

zwoegen, moeite doen
lijden, pijn hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

καθόλου

A

BW.

alles bij elkaar genomen, in het algemeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

ἐξάγω

[⏷ ἄγω]
[ἐξήγαγον]

A

WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)

wegleiden, uitleiden
opbouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

λίαν

A

BW.

geheel en al, te (zeer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

εὐδαιμονία

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

geluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

ἥρως

[ἥρωος]

A

SUBST. 3 M. held

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

φροντίζω

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

denken
bekommerd zijn om, zorg dragen voor + G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

καινός, -ή, -όν

(↔︎ ἀρχαῖος)

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

nieuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

ὡσαύτως

A

BW.

op dezelfde manier, evenzo, eveneens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

ἀμείβω 🪶

A

WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)

omwisselen
schrijden (‘knie voor knie wisselen’)
Ⓜ antwoorden, vergelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

ἐκδίδωμι

[⏷ δίδωμι]
[ἐξέδωκα, √(δι)δω ; (δι)δο]

A

WW. ATH. (overig)

uit handen geven, weggeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

πόσοι

A

VNW.

hoeveel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

ἐπισκοπέω (~ ἐπισκοπέομαι)

[⏷ σκοπέω]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

omkijken, bezichtigen
inspecteren, letten op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

κλῆρος

A

SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)

stuk steen of hout; scherf
lot, loting
erfdeel, erfgoed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

ὀργίζω

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

boos maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

ἀπαγορεύω

[⏷ ἀγορεύω 🪶]
[ἀπεῖπον]

A

WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)

opgeven, moe worden
afraden, verbieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

λογισμός

A

SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)

het rekenen, het berekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

ἕξ

A

TLW.

zes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

δρόμος

A

SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)

ren, race
renbaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

βοάω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)

(aan)roepen, schreeuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

ἄτοπος, -ος, -ον

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

ongewoon, vreemd, absurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

παιδεία

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

opvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

φοβερός, -ά, -όν

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)

schrikwekkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

αἰτιάομαι

[ᾐτιασάμην]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)

beschuldigen (+ A℗ ; Gⓩ)
als oorzaak aangeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

σωφροσύνη

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)

zelfbeheersing, juist oordeel, wijsheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

πολιτεύω

A

WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)

(een vrij) burger zijn
Ⓜ politiek bedrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

μείγνυμι (~ μίγνυμι)

[ἔμειξα]

A

WW. ATH. (volgens δείκνυμι)

(ver)mengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

νόμιμος, -η, -ον

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

gebruikelijk
wettig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

ἔπαινος

A

SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)

lof, bijval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

κλύω 🪶

A

WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)

horen, verstaan
gehoorzamen
een reputatie hebben 🪶

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

πυκνός, -ή, -όν (~ πυκινός)

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

met vele vertakkingen, dicht bij elkaar
stevig, versterkt
verstandig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

γόνυ 🪶

[γόνατος]

A

SUBST. 3 O.

knie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

καθοράω

[⏷ ὁράω]
[κατεῖδον, √Ϝορᾱ]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)

naar beneden kijken
observeren, waarnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

αὖτε 🪶

A

BW.

opnieuw
aan de andere kant 🪶

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

κλαίω

[ἔκλαυσα, √κλαυ; κλαϜ]

A

WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)

weeklagen, wenen

106
Q

ἀνθρώπινος, -η/-ος, -ον

(↔︎ θεῖος)

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

menselijk

107
Q

ἐνθυμέομαι

[ἐνεθυμήθην]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

nadenken
overwegen, ter harte nemen

108
Q

τάλας τάλαινα τάλαν

[τάλᾰνος, -αίνης, -ανος]

A

ADJ. AND. (onregelmatig)

ongelukkig, lijdend

109
Q

τεκμήριον

A

SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)

(ken)teken, bewijs

110
Q

διατελέω

[⏷ τελέω]
[διετέλεσα, √τελεσ]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

voltooien
tot het eind blijven

111
Q

ἀναλίσκω (~ ἀναλόω)

[⏷ ἁλίσκομαι]
[ἀνήλωσα, √Ϝᾰλισκ- ; *Ϝᾰλω-]

A

WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)

(geld) uitgeven, besteden ; gebruiken

112
Q

ὅσιος, -α, -ον

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)

heilig, gewijd

113
Q

δῖος, -α, -ον

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)

hemels

114
Q

καίω

[ἔκαυσα, √καυ; καϜ]

A

WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)

in brand steken ; verbranden

115
Q

ἀποβαίνω

[⏷ βαίνω 🪶]
[ἀπέβην, √βη ; βᾰ]

A

WW. ONR.

weggaan uit
aflopen, eindigen op ; intreden

116
Q

ὄρνις 🪶 (~ ὄρνεον)

[ὄρνιθος]

A

SUBST. 3 M./V. (occlusiefstam)

vogel, kip

117
Q

τάχος

[τάχους]

A

SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)

snelheid

118
Q

διοικέω

[⏷ οἰκέω]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

uit elkaar wonen
besturen, leiden, regelen

119
Q

ἀνδρεῖος, -α, -ον

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)

mannelijk
manhaftig, moedig

120
Q

μέλος

[μέλους]

A

SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)

zang
lichaamsdeel

121
Q

πολεμικός, -ή, -όν

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

met betrekking tot de oorlog, oorlogs-
oorlogszuchtig

122
Q

ἀποπέμπω

[⏷ πέμπω]

A

WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)

wegzenden, terugzenden

123
Q

ἀποστερέω

[⏷ στερέω]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

(be)roven van (iemand van iets: A℗ of G℗ ; Aⓩ)
ontbreken (+ Nⓩ ; D℗)

124
Q

ἐφίημι

[⏷ ἵημι]
[ἐφῆκα, √(ἱ)η ; (ἱ)ε]

A

WW. ATH. (overig)

zenden naar, laten gaan
Ⓜ streven naar, verlangen + G

125
Q

μνᾶ

A

SUBST. 1 V. (contract op -ᾶ)

mine (100 drachmen)

126
Q

διδάσκαλος

A

SUBST. 2 M./V. (mannelijk op -ος)

leermeester(es)

127
Q

ναυμαχία

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

zeeslag

128
Q

ἡνίκα

A

VW.

toen, op het moment dat

129
Q

ὦμος

A

SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)

schouder

130
Q

ἀρέσκω

[ἤρεσα, √ἀρε]

A

WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)

behagen, bevallen, voldoening geven aan + D
tevreden stellen, verzoenen

131
Q

σεμνός, -ή, -όν

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

eerbiedwaardig, voornaam, heilig

132
Q

ἰδέα

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

verschijning, vorm
idee, prototype, categorie

133
Q

ὄπισθεν

(↔︎ πρόσθεν)

A

BW. - VZ.

achteraan, van achter
achter + G

134
Q

κέρδος

[κέρδους]

A

SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)

winst, voordeel

135
Q

πόντος

A

SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)

zee

136
Q

ἐξελαύνω

[⏷ ἐλαύνω]
[ἐξήλασα, √ἐλᾰ]

A

WW. ONR.

uitdrijven, verjagen
uitrukken naar (met paard of wagen)

137
Q

μαίνομαι

[ἐμάνην, √μᾰν ; μην]

A

WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)

waanzinnig / woedend worden

138
Q

γῆρας

[γήρως]

A

SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)

ouderdom

139
Q

ὀκτώ

A

TLW.

acht

140
Q

φυγάς

[φυγάδος]

A

SUBST. 3 M./V. (occlusiefstam)

vluchteling, balling

141
Q

τράπεζα

[τραπέζης]

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾰ, gen. -ης)

tafel
tafel van een geldwisselaar ; bank

142
Q

δουλεύω

A

WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)

slaaf zijn, dienen + D
(slaafs) gehoorzamen

143
Q

εἰσοράω 🪶

[⏷ ὁράω]
[εἰσεῖδον, √Ϝορᾱ]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)

kijken naar
bedenken 🪶

144
Q

κακία

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

slechtheid

145
Q

σπουδαῖος, -α, -ον

(↔︎ φαῦλος)

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)

ijverig
met zorg uitgevoerd, waardevol

146
Q

δραχμή

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)

drachme, zilvermunt

147
Q

κτῆμα

[κτήματος]

A

SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)

bezit
Ⓜ rijkdom, kostbaarheid

148
Q

μάντις

[μάντεως]

A

SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)

waarzegger, ziener

149
Q

οἴκαδε

A

BW.

huiswaarts, naar huis

150
Q

τόξον

A

SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)

boog

151
Q

φρόνησις

[φρονήσεως]

A

SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)

het denken, gezindheid

152
Q

ἐπιεικής, -ής, -ἐς

A

ADJ. 3 (op -ής, -ής, -ἐς)

behoorlijk, degelijk

153
Q

παραινέω

[⏷ αἰνέω 🪶]
[παρῄνεσα, √αἰνε]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

aanraden ; advies geven
waarschuwen

154
Q

ἐννοέω

[⏷ νοέω]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

in zijn geest hebben, bedenken

155
Q

ἀδίκημα

[ἀδικήματος]

A

SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)

onrechtmatige daad
onrechtmatig verworven goed

156
Q

ἀναμιμνήσκω

[⏷ μιμνῄσκω]
[ἀνέμνησα, √μνη]

A

WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)

opnieuw in herinnering brengen (iemand iets: A℗ ; Aⓩ)
Ⓜ zich opnieuw herinneren

157
Q

βαθύς, -εῖα, -ύ

(↔︎ ὑψηλός)

A

ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)

diep (of hoog)
dichtbegroeid

158
Q

ἐγκαλέω

[⏷ καλέω]
[ἐνεκάλεσα, √καλ(ε) ; κλη]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

een schuld invorderen
verwijten + D
gerechtelijk aanklagen + D

159
Q

ἐξελέγχω

[⏷ ἐλέγχω]
[ἐξελήλεγξα]

A

WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)

schuldig bevinden
bewijzen ; weerleggen
testen, uitvragen, op de proef stellen

160
Q

ἐξετάζω

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

grondig onderzoeken, verifiëren
schatten
(uit)vragen

161
Q

ἦμαρ 🪶

[ἤματος]

A

SUBST. 3 O. dag 🪶

162
Q

ἀδικία

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

onrecht

163
Q

ἄθλιος, -α/-ος, -ον

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)

moeizaam
ongelukkig, beroerd

164
Q

προΐημι

[⏷ ἵημι]
[προῆκα, √(ἱ)η ; (ἱ)ε]

A

WW. ATH. (overig)

vooruitzenden
laten gaan

165
Q

ζημία

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

boete, straf

166
Q

ὀλιγαρχία

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

regering van weinigen, oligarchie

167
Q

σύνοιδα ἐμαυτῷ

[⏷ οἶδα]
[-]

A

WW. ONR.

zich bewust zijn

168
Q

χρήομαι (~ χράω)
[ἐχρησάμην]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)

gebruiken + D
een orakel geven
nodig hebben, verlangen

169
Q

οὐδέποτε / οὔποτε

A

PT.

nooit

170
Q

ἐνέργεια

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ (gen. -ᾱς)

activiteit, bewerking

171
Q

παράδειγμα

[παραδείγματος]

A

SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)

voorbeeld
les, waarschuwing

172
Q

κτῆσις

[κτήσεως]

A

SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)

het verwerven, bezit

173
Q

βλώσκω 🪶

[ἔμολον]

A

WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)

gaan 🪶

174
Q

ἔχθρα

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

haat, vijandschap

175
Q

τύπτω

[√τυπ]

A

WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)

slaan

176
Q

ἄρρην, -ην, -εν (~ ἄρσην)

[ἄρρενος]
(↔︎ θῆλυς)

A

ADJ. AND. (onregelmatig)

mannelijk,
sterk, moedig

177
Q

εἴργω

[εἶρξα]
(~ ἔργω, ἔργνυμι)

A

WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)

insluiten, opsluiten
buitensluiten, weren
beletten, verbieden

178
Q

ἅπαξ

A

TLW.

eenmaal

179
Q

διορίζω

[⏷ ὁρίζω]

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

een lijn trekken door, begrenzen
definiëren

180
Q

φθείρω

[ἔφθειρα, √φθερ ; φθᾰρ]

A

WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)

vernielen, beschadigen, doden
verleiden, corrumperen, omkopen

181
Q

χορός

A

SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)

dans
(dans)koor

182
Q

δοξάζω

(↔︎ γιγνώσκω)

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

menen, veronderstellen

183
Q

ἐσθλός, -ή, -όν 🪶

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

flink, edel

184
Q

μέγαρον 🪶

A

SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)

grote zaal, hal 🪶

185
Q

ὠφέλεια

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ (gen. -ᾱς)

hulp

186
Q

ἀσκέω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

trainen, oefenen
met kunst bewerken, opsmukken, uitrusten

187
Q

μεθίημι

[⏷ ἵημι]
[μεθῆκα, √(ἱ)η ; (ἱ)ε]

A

WW. ATH. (overig)

vrijlaten ; prijsgeven
toestaan

188
Q

ἀγγέλλω

[ἤγγειλα, √αγγελ]

A

WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)

boodschappen, melden

189
Q

φθέγγομαι

A

WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)

een (luid en helder) geluid voortbrengen
schreeuwen, spreken
weerklinken, kraken, hinniken, …

190
Q

μακάριος, -α, -ον

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)

gelukkig, zalig

191
Q

οὔκουν

A

PT.

zeker niet, in geen geval

192
Q

ἐγγίγνομαι

[⏷ γίγνομαι]
[ἐνεγενόμην, √γεν(η)]

A

WW. ONR.

ergens in ontstaan
ertussen komen, optreden
Ⓞ mogelijk zijn (voor) + D℗

193
Q

ἐπιτήδευμα

[ἐπιτηδεύματος]

A

SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)

bezigheid, handelswijze
gewoonte

194
Q

φθονέω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

misgunnen, benijden + D

195
Q

φρόνιμος, -ος, -ον

(↔︎ ἄφρων)

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

verstandig, bezonnen

196
Q

ὄρνυμι 🪶
[ὦρσα]

A

WW. ATH. (volgens δείκνυμι)

roeren, opwekken 🪶

197
Q

πλήττω (~ πλήσσω)

[ἔπληξα, √πληγ ; πλᾰγ]

A

WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)

slaan

198
Q

παντελῶς

A

BW.

voltooid, volledig

199
Q

γέλοιος, -α, -ον

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)

belachelijk
lachwekkend

200
Q

μηχανάομαι

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)

uitdenken, beramen
bewerken, zorgen voor

201
Q

πορίζω

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

verschaffen
Ⓜ zichzelf verschaffen

202
Q

ἐθίζω

[εἴθισα]

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

doen wennen

203
Q

σωφρονέω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

gezond, bezonnen van geest zijn

204
Q

θέα 🪶

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

het zien, het toekijken
schouwspel 🪶

205
Q

ἕξις

[ἕξεως]

A

SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)

in bezit zijnde van

206
Q

στοιχεῖον

A

SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)

element, deel van een geheel

207
Q

εὐτυχέω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

gelukkig zijn, voorspoed hebben

208
Q

οἴμοι 🪶

A

PT.

wee 🪶

209
Q

ἐξαμαρτάνω

[⏷ ἁμαρτάνω]
[ἐξήμαρτον, √ἁμαρτ(η)]

A

WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)

het doel missen, een fout begaan

210
Q

ἐξευρίσκω

[⏷ εὑρίσκω]
[ἐξηῦρον, εὗρον]

A

WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)

ontdekken
doorzoeken

211
Q

θῆλυς, -εῖα, -ύ

(↔︎ ἄρρην)

A

ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)

vrouwelijk

212
Q

στῆθος 🪶

[στῆθους]

A

SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)

borst

213
Q

ὠκύς, -εῖα, -ύ 🪶

A

ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)

snel 🪶

214
Q

ἑκούσιος, -α, -ον

(↔︎ ἀκούσιος)

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)

vrijwillig

215
Q

εὐρύς, -εῖα, -ύ 🪶

(↔︎ στενός)

A

ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)

breed 🪶

216
Q

ὠφέλιμος, -η/-ος, -ον

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

voordelig, nuttig

217
Q

παράπαν

A

BW.

alles bij elkaar, absoluut

218
Q

τεύχω 🪶

A

WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)

klaarmaken; voltooien
veroorzaken 🪶

219
Q

ὑγίεια

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ (gen. -ᾱς)

gezondheid

220
Q

εὐδοκιμέω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

een goede naam hebben, populair zijn

221
Q

ὁπότερος, -α, -ον

A

VNW.

welk van beide, wie van beiden

222
Q

φωνέω 🪶

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

geluid produceren 🪶

223
Q

ἄπειμι
[⏷ εἰμί]
[ἀπεγενόμην, √εσ ; σ]

A

WW. ONR.

afwezig zijn, ver weg zijn

224
Q

ἀπεργάζομαι

[⏷ ἐργάζομαι]
[ἀπειργασάμην]

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

voltooien, afwerken

225
Q

σοφιστής

A

SUBST. 1 M. (mannelijk op -ης)

sofist

226
Q

κλέπτω

[√κλεπ ; κλᾰπ]

A

WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)

stelen ; bedriegen
Ⓜ iets heimelijk doen

227
Q

ἱππικός, -ή, -όν

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

het paard betreffend

228
Q

πόσις 🪶

[πόσεως]

A

SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)

echtgenoot

229
Q

δανείζω

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

geld uitlenen
Ⓜ geld ontlenen

230
Q

θέω

[-]

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

rennen, lopen

231
Q

νομοθετέω

A

WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)

wetten uitschrijven, verordenen

232
Q

δύω (~ δύνω)

[ἔδυν, √δῡ; δῠ]

A

WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)

dompelen, doen ondergaan
Ⓜ duiken in, ondergaan
Ⓜ zich hullen in + A

233
Q

ἰατρικός, -ή, -όν

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

met betrekking tot de geneeskunde

234
Q

μνηστήρ 🪶

[μνηστῆρος]

A

SUBST. 3 M. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)

vrijer 🪶

235
Q

ἔγχος 🪶

[ἔγχους]

A

SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)

speer 🪶

236
Q

ἀγορεύω 🪶

A

WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)

spreken (in een vergadering)

237
Q

πονηρία

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

boosaardigheid, slechtheid

238
Q

ἐννέα

A

TLW.

negen

239
Q

τεῦχος 🪶

[τεῦχους]

A

SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)

gereedschap, wapen 🪶

240
Q

μάθημα

[μαθήματος]

A

SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)

wetenschap, kennis

241
Q

μένος 🪶

[μένους]

A

SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)

kracht
woede 🪶

242
Q

δαμάζω 🪶 (~ δαμάω)

A

WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)

overtreffen, temmen
trouwen 🪶

243
Q

ἀντίος, -α, -ον

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)

geplaatst tegenover

244
Q

διατάττω (~ διατάσσω)

[⏷ τάττω]
[διέταξα, √τᾰγ]

A

WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)

ordenen (het leger, de gedachten, …)
vaststellen, bevelen

245
Q

κρατερός, -ά, -όν 🪶 (~ καρτερός)

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)

sterk, machtig 🪶

246
Q

τρίς

A

TLW.

drie maal

247
Q

πότε

A

BW.

wanneer?

248
Q

νεανίας

A

SUBST. 1 M. (mannelijk op -ας)

jongeling, jongeman

249
Q

ἑκάστοτε

A

BW.

elke keer, op elke gelegenheid

250
Q

διαφυλάττω (~ διαφυλάσσω)

[⏷ φυλάττω]
[διεφύλαξα, √φυλᾰκ]

A

WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)

voortdurend of zorgvuldig bewaken
blijvend in acht nemen

251
Q

ὠμός, -ή, -όν 🪶

A

ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)

rauw
ruw

252
Q

μέτεστι μοι

[⏷ εἰμί]
(μέτειμι)

A

WW. ONR.

deel hebben aan + G

253
Q

τίνω

[ἔτεισα, √τ(ε)ι]

A

WW. ONR.

boeten, betalen, vergoeden
Ⓜ doen boeten, zich wreken

254
Q

ἐπίκουρος

A

SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)

helper

255
Q

ἀξία

A

SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)

waarde, prijs

256
Q

ποιός, -ά, -όν

A

VNW.

van een zekere soort

257
Q

ἕνδεκα

A

TLW.

elf

258
Q

πειθώ

[πειθοῦς]

A

SUBST. 3 V. overtuiging

259
Q

ἔπειμι

[⏷ εἰμί]
[ἐπεγενόμην, √εσ ; σ]

A

WW. ONR.

erbij zijn ; erbij komen
resteren
plaatsvinden

260
Q

ἤτοι

A

PT.

zeker, natuurlijk

261
Q

μεταμέλει μοι

[⏷ μέλω]

A

WW. ONR.

berouw hebben over + G

262
Q

χρίω

[ἒχρισα]

A

WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)

inwrijven, zalven