Frequentie 2 - 1-202 Flashcards
πάντη
BW.
overal, aan alle kanten
volledig, in alle opzichten
ἐξ (~ ἐκ)
VZ.
(naar) buiten, uit + G
sedert, vanaf + G
μόνον
BW.
alleen
παιδικός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
kinderlijk
ἰθύς, -εῖα, -ύ (~ εὐθύς)
ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)
recht
ἐράω
[ἠράσθην]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
vurig verlangen + G
πλησίον
BW.
dichtbij
συνεχής, -ής, -ἐς
ADJ. 3 (op -ής, -ής, -ἐς)
voortdurend, ononderbroken
volhardend
αὐτοκράτωρ
[αὐτοκράτορος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
dictator, keizer
ἄγαλμα
[ἀγάλματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
pronkstuk, godenbeeld, beeld
μῆκος
[μῆκους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
lengte, hoogte
λεώς (~ λαός)
SUBST. 2 M. (Attische verbuiging)
volk
πνεῦμα
[πνεύματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
adem
μετρέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
meten
ἀναλαμβάνω
[⏷ λαμβάνω]
[ἀνέλαβον, √ληβ ; λᾰβ]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
opnemen, op zich nemen
wegnemen, terugnemen
ontspannen
σύμμετρος, -ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
overeenstemmend
βάσις 🪶
[βάσεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
(voet)stap
basis, voetstuk 🪶
ὀστοῦν (~ ὀστέον)
SUBST. 2 O. ( contract op -οῦν)
bot
ὁμοῦ
BW. - VZ.
op dezelfde plaats, in de buurt
met, op dezelfde plaats als + D
ἐκεῖθεν
BW.
vandaar
δημοσίᾳ
BW.
van staatswege
in staatszaken
περιέχω
[⏷ ἔχω]
[περιέσχον, √σ(ε)χ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
omvatten, omsingelen
overvleugelen
ἀνατίθημι
[⏷ τίθημι]
[ἀνέθηκα, √(τι)θη ; (τι)θε]
WW. ATH. (overig)
toewijden
overdragen, toeschrijven
opstellen ; terugstellen
πλευρά
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
rib
zijde, flank
πρόσωπον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
gezicht, uiterlijk
theatermasker
ἑξῆς
BW.
opeenvolgend
φάρμακον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
geneesmiddel, vergif
ἀπολύω
[⏷ λύω]
[√λῡ; λῠ]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
vrijlaten, loslaten
vrijspreken
Ⓜ zich rechtvaardigen, weerleggen
φιλόσοφος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
wijsgeer, filosoof
σπεύδω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
zich haasten
ἐξουσία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
macht
toelating
ἐπιστολή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
brief
ἐπάγω
[⏷ ἄγω]
[ἐπήγαγον]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
leiden naar, tot, op
ertoe brengen, aanleiding geven tot
ἐκτός
(↔︎ ἐντός)
BW. - VZ.
buiten + G
ἔθος
[ἔθους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
gewoonte
παραπλήσιος, -α/-ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
bijna gelijk + D
προσπίπτω
[⏷ πίπτω 🪶]
[προσέπεσον, √πετ(ε) ; πτ(η)]
WW. ONR.
(neer)vallen bij, vallen op + D
onverwacht overkomen, overvallen + D
ontmoeten + D
ἐντυγχάνω
[⏷ τυγχάνω]
[ἐνέτυχον, √τευχ(η)]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
toevallig ontmoeten + D
bezoeken + D
πρόφασις
[προφάσεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
voorwendsel, excuus
motief, reden
παιδίον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
kindje
βασιλικός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
koninklijk
ὁρμή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
aandrang, aanval
εἰκών
[εἰκόνος]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
beeld, standbeeld, schilderij
vergelijking
κώμη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
dorp
ἡγεμονία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
opperbevel, leiding
αἰχμάλωτος, -ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
buitgemaakt, krijgsgevangen
δωρεά
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
gift, geschenk
λίμνη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
moeras, poel, vijver
ἁθρόος, -α/-ος, -ον (~ ἀθρόος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
allen te samen, in blok, dicht opeengepakt
ἐπέχω
[⏷ ἔχω]
[ἐπέσχον, √σ(ε)χ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
inhouden, tegenhouden
stoppen, pauzeren
in zijn macht hebben
θερμός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
warm
μνήμη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
herinnering, geheugen
βέλος 🪶
[βέλους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
werktuig, speer
στόλος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
reis, expeditie
ἄπειρος, -ος, -ον
(↔︎ ἔμπειρος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
zonder ervaring + G
onwetend
grenzeloos
πληρόω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -όω)
(ver)vullen (van: G)
ἁθροίζω (~ ἀθροίζω)
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
verzamelen, groeperen
τελευτή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
einde, dood
καρπός
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
vrucht
πάτριος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
van de vader(en), voorvaderlijk
φῶς (~ φάος) 🪶
[φωτός]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam)
licht 🪶
ξίφος 🪶
[ξίφους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
zwaard 🪶
ἀπαντάω
[⏷ ἀντάω]
[ἀπήντησα]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
als vriend óf vijand tegemoet komen ⇒ ontmoeten / aanvallen (+ D ; πρός + A)
gebeuren, geschieden
ἐπίπεδος, -ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
vlak
στρατεία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
veldtocht
ἐπανέρχομαι
[⏷ ἔρχομαι]
[ἐπανῆλθον]
WW. ONR.
(terug)keren, (terug)komen
terugkomen (op iets: εἴς τι)
παραχρῆμα
BW.
op het ogenblik zelf, terstond
προσάγω
[⏷ ἄγω]
[προσήγαγον]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
brengen naar, leiden naar
ἐπείγω
[ἤπειξα]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
drukken op; opjagen
Ⓜ zich haasten
verlangen + G
πύργος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
toren
συνίημι
[⏷ ἵημι]
[συνῆκα, √(ἱ)η ; (ἱ)ε]
WW. ATH. (overig)
samensturen
vernemen, vatten, begrijpen
μυριάς
[μυριάδος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
10000
ontelbare hoeveelheid
πληγή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
slag, stoot
διηγέομαι
[⏷ ἡγέομαι]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
uiteenzetten, uitvoerig verhalen
ἐσθής
[ἐσθῆτος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
kleed, gewaad
μυρίοι, -αι, -α
TLW.
tienduizend
κόλπος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
boezem, borst
kleed(plooi)
baai, golf
στερεός, -ά, -όν (~ στερρός)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
vast, sterk
τηρέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
in de gaten houden, bewaken, bespieden
ἐγείρω
[ἤγειρα]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
(op)wekken
ἱερεύς
[ἱερέως]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
priester
προτίθημι
[⏷ τίθημι]
[προύθηκα, √(τι)θη ; (τι)θε]
WW. ATH. (overig)
plaatsen voor + G
tentoonstellen
verkiezen boven
ἀρκέω
[ἤρκεσα, √ἀρκ]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
sterk zijn ⇒ afweren, helpen
sterk genoeg zijn ⇒ voldoende zijn, volstaan
Ⓞ het is voldoende
σάρξ
[σαρκός]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
vlees (van mens of dier)
δεσμός
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
boei, band
gevangenis
καρδία 🪶
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
hart
μεταπέμπομαι
[⏷ πέμπω]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
ontbieden, laten halen
ἐπαγγέλλω
[⏷ ἀγγέλλω]
[ἐπήγγειλα, √αγγελ]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
aankondigen, proclameren
opdracht geven
(Ⓜ) beloven, van zichzelf beweren
ἰσχύς
[ἰσχύος]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
sterkte, kracht, macht
ὑψηλός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
hoog
εἰκάζω
[εἴκασα]
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
gelijk maken, afbeelden
vergelijken
ἐλέγχω
[ἤλεγξα]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
beschimpen
(schuld) bewijzen ; weerleggen
onderzoeken
ὑγρός, -ά, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
vochtig, vloeibaar
zacht
ῥίπτω
[√ῥῑφ]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
werpen
νύμφη 🪶
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
bruid, jonge vrouw
waternimf
σκηνή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
tent
ἁρπάζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
haastig pakken ⇒ roven, plunderen
φυλή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
volksstam
ἑορτή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
feest
ἀγανακτέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
zich ergeren
νοσέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
ziek zijn
ὑπόκειμαι
[⏷ κεῖμαι]
WW. ATH. (overig)
aan de grondslag liggen
verondersteld zijn
voorhanden zijn
ψυχρός, -ά, -όν
(↔︎ θερμός)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
koud
προσδοκάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
verwachten, afwachten + A
ποικίλος, -η, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
bont, veelkleurig
veranderlijk, veelvormig, gevarieerd
complex, subtiel, sluw
πόσος, -η, -ον
VNW.
hoe groot
ἐπιγίγνομαι
[⏷ γίγνομαι]
[ἐπεγενόμην, √γεν(η)]
WW. ONR.
geboren worden na + D
aantreden, inzetten
ἀνοίγνυμι (~ ἀνοίγω)
[ἀνέῳξα]
WW. ATH. (volgens δείκνυμι)
openen ; openbaren
καίπερ
VW.
alhoewel, ofschoon
ἀσφάλεια
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
zekerheid, betrouwbaarheid
veiligheid
vrijgeleide
δέος
[δέους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
vrees, angst
ontzag, schroom
ἀπολογέομαι
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
zich verdedigen tegen
πέλαγος
[πέλαγους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
oceaan, open zee
πέλαγος
[πέλαγους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
oceaan, open zee
νεανίσκος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
jonge man
περιττός, -ή, -όν (~ περισσός)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
bovenmate groot
onnodig groot, overbodig, overtollig
ταράττω (~ ταράσσω)
[√ταρᾰχ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
in verwarring brengen
λόφος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
nek, paardenmanen
heuvel(top)
helmbos
τόλμα
[τόλμης]
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾰ, gen. -ης)
durf, stoutmoedigheid, vermetelheid
γαστήρ
[γαστρός]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op liquida met ablaut)
maag
πρόνοια
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ (gen. -ᾱς)
voorzorg, voorziening
ἀκρόπολις
[ἀκρόπολεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
acropolis, citadel
μειράκιον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
knaap, jonge man
δεῖπνον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
avondmaal, diner
συντάττω (~ συντάσσω)
[⏷ τάττω]
[συνετάξα, √τᾰγ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
in slagorde opstellen, regelen, schikken
ἱδρύω
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
vestigen
stichten, oprichten
ῥήτωρ
[ῥήτορος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
redenaar
κρύπτω 🪶
[√κρῠφ]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
bedekken, verbergen (iemand voor iets: A℗ ; Aⓩ)
ἔνθεν
BW.
vanwaar, waaruit
μόριον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
deeltje, lichaamsdeel
πρόκειμαι
[⏷ κεῖμαι]
WW. ATH. (overig)
voor iets liggen
tentoongesteld zijn
ὀπίσω
BW.
achterwaarts, terug
later
βοή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
geroep, (ge)schreeuw
προσδέχομαι
[⏷ δέχομαι]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
(gunstig) ontvangen, aannemen, toelaten
verwachten
ἀγρός
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
akker, veld
πλοῦς
SUBST. 2 M. (contract op -οῦς)
zeereis, vaart van een schip
στενός, -ή, -όν
(↔︎ εὐρύς)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
nauw, smal
φάλαγξ
[φάλαγγος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
slagorde
οἰκοδομέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
(een huis) bouwen
μηχανή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
vernuftige uitvinding, machine
list
Ἑλληνικός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
Grieks
προσβάλλω
[⏷ βάλλω 🪶]
[προσέβαλον, √βαλ ; βλη]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
aanvallen, in botsing komen met
iemand iets berokkenen
Μοῦσα
[Μοῦσης]
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾰ, gen. -ης)
muze
βιόω
[√βιο ; βιω]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -όω)
leven
καταγιγνώσκω
[⏷ γιγνώσκω]
[κατέγνων, √γνω]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
bemerken
(iets negatiefs) bemerken ⇒ veroordelen (iemand om iets: G℗ ; Aⓩ)
οὖς
[ὠτός]
SUBST. 3 O. (onregelmatig)
oor
σύγκειμαι
[⏷ κεῖμαι]
WW. ATH. (overig)
samenliggen
samengesteld zijn
λιμός
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
honger(snood)
κενός, -ή, -όν
(↔︎ πλήρης, μεστός)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
leeg, beroofd van + G
ijdel, vruchteloos
μηνύω
(↔︎ εἰσαγγέλλω)
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
onthullen, openbaren, verklappen
πέμπτος, -η, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
vijfde
ὑπακούω
[⏷ ἀκούω 🪶]
[ὑπήκουσα, √ἀκουσ, ἀκοϜ]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
luisteren + G of D
gehoor geven, gehoorzamen + G of D
ὑπερέχω
[⏷ ἔχω]
[ὑπερέσχον, √σ(ε)χ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
houden boven
uitsteken boven
πικρός, -ά, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
scherp, puntig
bitter
pijnlijk
διάγω
[⏷ ἄγω]
[διήγαγον]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
(tijd) doorbrengen
doorgaan met, blijven
λέων 🪶
[λέοντος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op -ντ)
leeuw
πρεσβεύω
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
oud zijn, de oudste zijn ; de eerste in rang zijn
als eerste in rang behandelen, eren
Ⓜ gezant zijn
δίαιτα
[δίαιτης]
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾰ, gen. -ης)
levenswijze
levensonderhoud
dieet
διάφορος, -ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
verschillend
van mening verschillend, vijandig
στρατηγέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
veldheer zijn (over + G)
ἐπιτάττω (~ ἐπιτάσσω)
[⏷ τάττω]
[ἐπέταξα, √τᾰγ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
opstellen bij, naast
opdragen, bevelen
μόλις (~ μόγις)
BW.
met moeite, ternauwernood
προΐστημι
[⏷ ἵστημι]
[προύστησα, √(ἱ)στη ; (ἱ)στᾰ]
WW. ATH. (volgens ἵστημι)
aan het hoofd stellen van + G
περιίστημι
[⏷ ἵστημι]
[περίστησα, √(ἱ)στη ; (ἱ)στᾰ]
WW. ATH. (volgens ἵστημι)
errond plaatsen
veranderen
ἐλεέω
[ἠλέησα]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
medelijden voelen voor + A
ἑσπέρα
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
avond, westen
ἐκπλήττω (~ ἐκπλήσσω)
[⏷ πλήττω]
[ἐξέπληξα, √πληγ ; πλᾰγ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
ergens uitslaan, verdrijven
uit het lood staan
θέρος
[θέρους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
zomer
περιοράω
[⏷ ὁράω]
[περιεῖδον, √Ϝορᾱ]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
rondkijken
onverschillig toekijken, laten gebeuren
συγγνώμη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
vergiffenis
χρυσίον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
gouden voorwerp
ἀριστερός, -ά, -όν
(↔︎ δεξιός)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
links
onheilspellend
ἀντέχω (~ ἀντίσχω)
[⏷ ἔχω]
[ἀντέσχον, √σ(ε)χ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
houden tegen (iets tegen iets: Aⓩ ; Gⓩ)
stand houden ; weerstand bieden (tegen: D ; πρός + A)
Ⓜ zich vastklampen ; zich wijden + G
γνώριμος, -ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
bekend
ἱμάτιον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
kledingstuk, mantel
πίμπρημι
[ἔπρησα, √πρη ; πρᾰ]
WW. ATH. (volgens ἵστημι)
verbranden
θεραπεία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
dienst(betoon), verzorging
γελάω
[ἐγέλασα, √γελασ]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
(uit)lachen
στεφανόω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -όω)
bekransen
ἴσχω
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
vasthouden
δένδρον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
boom
ἐπαίρω
[⏷ αἴρω]
[ἐπῆρα, √ἄρ]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
optillen, opheffen
aanzetten, prikkelen tot
πορεία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
reis, tocht, mars, doortocht
διαβολή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
valse beschuldiging, laster
vooroordeel
vijandschap, ruzie
ἱκετεύω
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
als smekeling komen
smekend vragen + A
κοῖλος, -η, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
hol
ἀπιστέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
niet geloven, wantrouwen + D
ongehoorzaam zijn
γενεά
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
geboorte, afstamming
ras
θρόνος 🪶
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
troon
αἵρεσις
[αἱρέσεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
keuze, verkiezing
filosofische school, sekte
ἄκρα
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
kaap, landtong
spits, top
ἄγριος, -α/-ος, -ον
(↔︎ ἥμερος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
wild, onbeschaafd, woest
προθυμία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
bereidwilligheid, ijver
φθόνος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
afgunst, nijd
ἀσπάζομαι
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
vriendelijk begroeten, welkom heten
liefhebben
γλυκύς, -εῖα, -ύ
ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)
zoet
μνημονεύω
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
zich herinneren + A
in herinnering brengen + A
παρίημι
[⏷ ἵημι]
[παρῆκα, √(ἱ)η ; (ἱ)ε]
WW. ATH. (overig)
voorbijlaten
toestaan, toelaten
verzuimen
ἀποβάλλω
[⏷ βάλλω 🪶]
[ἀπέβαλον, √βαλ ; βλη]
(↔︎ κτάομαι)
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
weggooien
verliezen
πένης (↔︎ πλούσιος)
[πένητος]
ADJ. AND. (onregelmatig)
arm aan + G
τιτρώσκω
[ἔτρωσα]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
verwonden
ἀφανίζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
onzichtbaar maken, verduisteren