Frequentie 2 - 1-202 Flashcards
πάντη
BW.
overal, aan alle kanten
volledig, in alle opzichten
ἐξ (~ ἐκ)
VZ.
(naar) buiten, uit + G
sedert, vanaf + G
μόνον
BW.
alleen
παιδικός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
kinderlijk
ἰθύς, -εῖα, -ύ (~ εὐθύς)
ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)
recht
ἐράω
[ἠράσθην]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
vurig verlangen + G
πλησίον
BW.
dichtbij
συνεχής, -ής, -ἐς
ADJ. 3 (op -ής, -ής, -ἐς)
voortdurend, ononderbroken
volhardend
αὐτοκράτωρ
[αὐτοκράτορος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
dictator, keizer
ἄγαλμα
[ἀγάλματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
pronkstuk, godenbeeld, beeld
μῆκος
[μῆκους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
lengte, hoogte
λεώς (~ λαός)
SUBST. 2 M. (Attische verbuiging)
volk
πνεῦμα
[πνεύματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
adem
μετρέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
meten
ἀναλαμβάνω
[⏷ λαμβάνω]
[ἀνέλαβον, √ληβ ; λᾰβ]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
opnemen, op zich nemen
wegnemen, terugnemen
ontspannen
σύμμετρος, -ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
overeenstemmend
βάσις 🪶
[βάσεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
(voet)stap
basis, voetstuk 🪶
ὀστοῦν (~ ὀστέον)
SUBST. 2 O. ( contract op -οῦν)
bot
ὁμοῦ
BW. - VZ.
op dezelfde plaats, in de buurt
met, op dezelfde plaats als + D
ἐκεῖθεν
BW.
vandaar
δημοσίᾳ
BW.
van staatswege
in staatszaken
περιέχω
[⏷ ἔχω]
[περιέσχον, √σ(ε)χ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
omvatten, omsingelen
overvleugelen
ἀνατίθημι
[⏷ τίθημι]
[ἀνέθηκα, √(τι)θη ; (τι)θε]
WW. ATH. (overig)
toewijden
overdragen, toeschrijven
opstellen ; terugstellen
πλευρά
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
rib
zijde, flank
πρόσωπον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
gezicht, uiterlijk
theatermasker
ἑξῆς
BW.
opeenvolgend
φάρμακον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
geneesmiddel, vergif
ἀπολύω
[⏷ λύω]
[√λῡ; λῠ]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
vrijlaten, loslaten
vrijspreken
Ⓜ zich rechtvaardigen, weerleggen
φιλόσοφος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
wijsgeer, filosoof
σπεύδω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
zich haasten
ἐξουσία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
macht
toelating
ἐπιστολή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
brief
ἐπάγω
[⏷ ἄγω]
[ἐπήγαγον]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
leiden naar, tot, op
ertoe brengen, aanleiding geven tot
ἐκτός
(↔︎ ἐντός)
BW. - VZ.
buiten + G
ἔθος
[ἔθους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
gewoonte
παραπλήσιος, -α/-ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
bijna gelijk + D
προσπίπτω
[⏷ πίπτω 🪶]
[προσέπεσον, √πετ(ε) ; πτ(η)]
WW. ONR.
(neer)vallen bij, vallen op + D
onverwacht overkomen, overvallen + D
ontmoeten + D
ἐντυγχάνω
[⏷ τυγχάνω]
[ἐνέτυχον, √τευχ(η)]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
toevallig ontmoeten + D
bezoeken + D
πρόφασις
[προφάσεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
voorwendsel, excuus
motief, reden
παιδίον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
kindje
βασιλικός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
koninklijk
ὁρμή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
aandrang, aanval
εἰκών
[εἰκόνος]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
beeld, standbeeld, schilderij
vergelijking
κώμη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
dorp
ἡγεμονία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
opperbevel, leiding
αἰχμάλωτος, -ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
buitgemaakt, krijgsgevangen
δωρεά
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
gift, geschenk
λίμνη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
moeras, poel, vijver
ἁθρόος, -α/-ος, -ον (~ ἀθρόος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
allen te samen, in blok, dicht opeengepakt
ἐπέχω
[⏷ ἔχω]
[ἐπέσχον, √σ(ε)χ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
inhouden, tegenhouden
stoppen, pauzeren
in zijn macht hebben
θερμός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
warm
μνήμη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
herinnering, geheugen
βέλος 🪶
[βέλους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
werktuig, speer
στόλος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
reis, expeditie
ἄπειρος, -ος, -ον
(↔︎ ἔμπειρος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
zonder ervaring + G
onwetend
grenzeloos
πληρόω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -όω)
(ver)vullen (van: G)
ἁθροίζω (~ ἀθροίζω)
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
verzamelen, groeperen
τελευτή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
einde, dood
καρπός
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
vrucht
πάτριος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
van de vader(en), voorvaderlijk
φῶς (~ φάος) 🪶
[φωτός]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam)
licht 🪶
ξίφος 🪶
[ξίφους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
zwaard 🪶
ἀπαντάω
[⏷ ἀντάω]
[ἀπήντησα]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
als vriend óf vijand tegemoet komen ⇒ ontmoeten / aanvallen (+ D ; πρός + A)
gebeuren, geschieden
ἐπίπεδος, -ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
vlak
στρατεία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
veldtocht
ἐπανέρχομαι
[⏷ ἔρχομαι]
[ἐπανῆλθον]
WW. ONR.
(terug)keren, (terug)komen
terugkomen (op iets: εἴς τι)
παραχρῆμα
BW.
op het ogenblik zelf, terstond
προσάγω
[⏷ ἄγω]
[προσήγαγον]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
brengen naar, leiden naar
ἐπείγω
[ἤπειξα]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
drukken op; opjagen
Ⓜ zich haasten
verlangen + G
πύργος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
toren
συνίημι
[⏷ ἵημι]
[συνῆκα, √(ἱ)η ; (ἱ)ε]
WW. ATH. (overig)
samensturen
vernemen, vatten, begrijpen
μυριάς
[μυριάδος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
10000
ontelbare hoeveelheid
πληγή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
slag, stoot
διηγέομαι
[⏷ ἡγέομαι]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
uiteenzetten, uitvoerig verhalen
ἐσθής
[ἐσθῆτος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
kleed, gewaad
μυρίοι, -αι, -α
TLW.
tienduizend
κόλπος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
boezem, borst
kleed(plooi)
baai, golf
στερεός, -ά, -όν (~ στερρός)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
vast, sterk
τηρέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
in de gaten houden, bewaken, bespieden
ἐγείρω
[ἤγειρα]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
(op)wekken