Frequentie 1 - 265-528 Flashcards
ῥᾴδιος, -α, -ον
(↔︎ ὕστερος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
gemakkelijk
ἱππεύς
[ἱππέως]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
ruiter
ὁμολογέω
(↔︎ στασιάζω)
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
overeenkomen ; het eens zijn (met: D)
toegeven (aan: D)
κρίνω
[ἔκρινα, √κρῐ(ν)]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
(onder)scheiden
(ver)oordelen
ἱκανός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
voldoende
geschikt
νικάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
(over)winnen
σῴζω (~ σαόω)
[ἔσωσα, √σω(σ)]
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
redden
πυνθάνομαι
[ἐπυθόμην, √πε(ῠ)θ]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
vernemen, horen
uitvorsen ; te weten komen
θάνατος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
dood
ἀποδίδωμι
[⏷ δίδωμι]
[ἀπέδωκα, √(δι)δω ; (δι)δο]
WW. ATH. (overig)
teruggeven ; uitleveren
betalen
Ⓜ in ruil geven, verkopen
ὓδωρ
[ὕδατος]
SUBST. 3 O. (onregelmatig)
water
οἰκεῖος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
eigen, verwant
καταλείπω
[⏷ λείπω]
[κατέλιπον, √λ(ε)ιπ]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
achterlaten, verlaten
overlaten
ἀναιρέω
[⏷ αἱρέω]
[ἀνεῖλον, √αἱρε; αἱρη]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
opnemen
uit de weg ruimen
ξένος, -η, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
uitheems, vreemd
διαφέρω
[⏷ φέρω]
[διήνεγκον]
WW. ONR.
doordragen, van hier naar daar dragen
verschillen (van: G)
Ⓜ van mening verschillen, strijden
οἶκος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
huis
διό
VW.
daarom
ἡδύς, -εῖα, -ύ
ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)
zoet, aangenaam
ἡδέως
BW.
graag
ἀφίημι
[⏷ ἵημι]
[ἀφῆκα, √(ἱ)η ; (ἱ)ε]
WW. ATH. (overig)
laten gaan, wegzenden
ophouden
τελευτάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
beëindigen
sterven
τέχνη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
behendigheid, (kunst)vaardigheid
beroep
πολίτης
SUBST. 1 M. (mannelijk op -ης)
burger
ἔνθα (~ ἐνθάδε)
BW.
hier, hierheen
βάρβαρος, -ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
niet-Grieks(talig), buitenlands
barbaars, ongeciviliseerd
andere volkeren, de Perzen
πούς 🪶
[ποδός]
SUBST. 3 M. (onregelmatig)
voet
δέχομαι (~ δέκομαι)
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
ontvangen, aannemen
χάρις
[χάριτος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
gunst
genade
ἀντί
VZ.
in plaats van, voor + G
tegenover + G
ἐάω
[εἴασα, √ἐᾱ]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
laten ⇒ toelaten, gedogen
met rust laten
in de steek laten
nalaten, ophouden
δῆλος, -η, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
zichtbaar, duidelijk
καταλαμβάνω
[⏷ λαμβάνω]
[κατέλαβον, √ληβ ; λᾰβ]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
zich meester maken van ; aangrijpen
voorvallen, gebeuren
θυγάτηρ
[θυγατρός]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op liquida met ablaut)
dochter
κίνδυνος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
gevaar
ἐχθρός, -ά, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
vijandig
ὅπλον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
wapen(rusting)
ὄρος
[ὄρους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
berg
δεύτερος
TLW.
tweede
δυνατός, -ή, -όν
(↔︎ ἀδύνατος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
sterk genoeg, bekwaam
mogelijk, in staat
παραδίδωμι
[⏷ δίδωμι]
[παρέδωκα, √(δι)δω ; (δι)δο]
WW. ATH. (overig)
overleveren, overgeven
ἀποκτείνω
[⏷ κτείνω 🪶]
[ἀπέκτανον, ἀπέκτεινα]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
(laten) doden
τιμή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
waardering, aanzien, eer
ἡδονή
(↔︎ λύπη)
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
genot
πλήν
VZ.
behalve + G
κεφαλή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
hoofd
προσήκω
[⏷ ἥκω]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
behoren tot, toekomen aan, verband houden met + D
Ⓞ passen, betamen
ἀφαιρέω (~ ἀφαιρέομαι)
[⏷ αἱρέω]
[ἀφεῖλον, √αἱρε; αἱρη]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
beroven (iemand van iets: A℗ of G℗ ; Aⓩ)
πειράω
[ἐπείρασα]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
beproeven + G
Ⓜ proberen + G
μάλα
BW.
zeer, veel
φανερός, -ά, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
duidelijk, zichtbaar, openlijk
φυλάττω (~ φυλάσσω)
[√φυλᾰκ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
(be)waken ; (af)wachten
bewaren, in acht nemen
πολιτεία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
burgerrecht, staatsbestuur
ὁπόσος, -η, -ον (1)
ὁπόσοι (2)
VNW.
(1) hoe groot ook
(2) hoeveel
πῦρ
[πυρός]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
vuur
βουλεύω
(~ βουλεύομαι)
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
lid zijn van de raad ; overleggen, plannen
beslissen
δείδω
[ἔδεισα, √δει(δ)]
(doorgaans δέδοικα)
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
bang zijn, vrezen
χωρίον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
(versterkte) plaats
τύχη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
toeval, lot
ζητέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
zoeken
verzoeken, verlangen
χαίρω
[ἐχάρην]
WW. ONR.
zich verheugen, iets graag doen
αἴτιος, -α/-ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
schuldig aan + G
verantwoordelijk voor + G
στρατιώτης
SUBST. 1 M. (mannelijk op -ης)
soldaat
τρίτος, -η, -ον
TLW.
derde
πολλάκις
BW.
dikwijls
οὐκοῦν
PT.
wel dus
niet waar, dus niet?
οἰκία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
huis
δράω
[ἔδρασα]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
handelen, doen, uitvoeren
behandelen
χαλεπός, -ή, -όν
(↔︎ ῥᾴδιος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
moeilijk, lastig
wreed, agressief
χαλεπῶς
BW.
moeilijk, kwaad, wreed
met moeite, nauwelijks
πατρίς
[πατρίδος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
vaderland
πιστεύω
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
vertrouwen op + D
toevertrouwen (iets aan iemand: D℗ ; Aⓩ)
οἰκέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
(be)wonen
beheren
συμφέρω
[⏶ φέρω]
[συνήνεγκον]
WW. ONR.
samen dragen
nuttig zijn
ἐλπίς
[ἐλπίδος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
hoop, verwachting
ἀτάρ 🪶
PT.
daarentegen, maar 🪶
κατέχω
[⏷ ἔχω]
[κατέσχον, √σ(ε)χ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
tegenhouden, vasthouden
in zijn macht krijgen, bezetten
βάλλω 🪶
[ἔβαλον, √βαλ ; βλη]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
werpen, gooien
βασιλεία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
koningschap, monarchie
πρᾶξις
[πράξεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
daad, onderneming
προαγορεύω
[⏷ ἀγορεύω 🪶]
[προεῖπον]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
aanspreken
op voorhand zeggen
(publiek) noemen
στρατός
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
groep mensen
leger
τέκνον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
kind
εἶδος
[εἶδους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
gedaante, figuur, vorm
denkbeeld, begrip
βουλή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
wil
raad, ‘parlement’
λανθάνω (~ λήθω)
[ἔλαθον, √ληθ ; λᾰθ]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
verborgen zijn (voor: A)
Ⓜ vergeten, verzuimen + G
διαφθείρω
[⏷ φθείρω]
[διέφθειρα, √φθερ ; φθᾰρ]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
verwoesten, vernietigen
corrumperen
ποῖος, -α, -ον
VNW.
welke
οὐσία
(↔︎ γένεσις)
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
bezit
substantie, essentie, wezen(heid), zijn
κομίζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
brengen
θυμός 🪶
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
gezindheid
hart
toorn
τοιόσδε, -άδε, -όνδε
VNW.
zulk, dergelijk
παρασκευάζω
[⏷ σκευάζω]
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
klaarmaken
ἀμφί 🪶
VZ.
aan beide kanten
om, rondom + A
omstreeks ; ongeveer + A
ἔθνος
[ἔθνους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
volk(sstam)
vreemd volk
σοφός, -ή, -όν
(↔︎ ἀμαθής)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
knap, slim, verstandig
στάδιον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
stadion
νοῦς
(~ νόος)
SUBST. 2 M. (contract op -οῦς)
verstand, geest
ἆρα
PT.
‘vraagpartikel’
φύω
[ἒφυσα, ἒφυν, √φῡ; φῠ]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
doen groeien, voortbrengen, produceren
Ⓜ ontstaan, groeien
ἐπαινέω
[⏷ αἰνέω 🪶]
[ἐπῄνεσα, √αἰνε]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
prijzen, eren
instemmen (met: D)
δηλόω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -όω)
zichtbaar maken, tonen
duidelijk zijn, blijken
παύω
[ἔπαυσα]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
doen ophouden (iemand met iets: A℗ ; Gⓩ)
Ⓜ ophouden + G of + part.
ἀγών
[ἀγῶνος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
wedstrijd
strijd, proces
πολεμέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
in oorlog zijn (met: D of πρός + A)