Frequentie 1 - 265-528 Flashcards
ῥᾴδιος, -α, -ον
(↔︎ ὕστερος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
gemakkelijk
ἱππεύς
[ἱππέως]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
ruiter
ὁμολογέω
(↔︎ στασιάζω)
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
overeenkomen ; het eens zijn (met: D)
toegeven (aan: D)
κρίνω
[ἔκρινα, √κρῐ(ν)]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
(onder)scheiden
(ver)oordelen
ἱκανός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
voldoende
geschikt
νικάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
(over)winnen
σῴζω (~ σαόω)
[ἔσωσα, √σω(σ)]
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
redden
πυνθάνομαι
[ἐπυθόμην, √πε(ῠ)θ]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
vernemen, horen
uitvorsen ; te weten komen
θάνατος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
dood
ἀποδίδωμι
[⏷ δίδωμι]
[ἀπέδωκα, √(δι)δω ; (δι)δο]
WW. ATH. (overig)
teruggeven ; uitleveren
betalen
Ⓜ in ruil geven, verkopen
ὓδωρ
[ὕδατος]
SUBST. 3 O. (onregelmatig)
water
οἰκεῖος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
eigen, verwant
καταλείπω
[⏷ λείπω]
[κατέλιπον, √λ(ε)ιπ]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
achterlaten, verlaten
overlaten
ἀναιρέω
[⏷ αἱρέω]
[ἀνεῖλον, √αἱρε; αἱρη]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
opnemen
uit de weg ruimen
ξένος, -η, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
uitheems, vreemd
διαφέρω
[⏷ φέρω]
[διήνεγκον]
WW. ONR.
doordragen, van hier naar daar dragen
verschillen (van: G)
Ⓜ van mening verschillen, strijden
οἶκος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
huis
διό
VW.
daarom
ἡδύς, -εῖα, -ύ
ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)
zoet, aangenaam
ἡδέως
BW.
graag
ἀφίημι
[⏷ ἵημι]
[ἀφῆκα, √(ἱ)η ; (ἱ)ε]
WW. ATH. (overig)
laten gaan, wegzenden
ophouden
τελευτάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
beëindigen
sterven
τέχνη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
behendigheid, (kunst)vaardigheid
beroep
πολίτης
SUBST. 1 M. (mannelijk op -ης)
burger
ἔνθα (~ ἐνθάδε)
BW.
hier, hierheen
βάρβαρος, -ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
niet-Grieks(talig), buitenlands
barbaars, ongeciviliseerd
andere volkeren, de Perzen
πούς 🪶
[ποδός]
SUBST. 3 M. (onregelmatig)
voet
δέχομαι (~ δέκομαι)
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
ontvangen, aannemen
χάρις
[χάριτος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
gunst
genade
ἀντί
VZ.
in plaats van, voor + G
tegenover + G
ἐάω
[εἴασα, √ἐᾱ]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
laten ⇒ toelaten, gedogen
met rust laten
in de steek laten
nalaten, ophouden
δῆλος, -η, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
zichtbaar, duidelijk
καταλαμβάνω
[⏷ λαμβάνω]
[κατέλαβον, √ληβ ; λᾰβ]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
zich meester maken van ; aangrijpen
voorvallen, gebeuren
θυγάτηρ
[θυγατρός]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op liquida met ablaut)
dochter
κίνδυνος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
gevaar
ἐχθρός, -ά, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
vijandig
ὅπλον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
wapen(rusting)
ὄρος
[ὄρους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
berg
δεύτερος
TLW.
tweede
δυνατός, -ή, -όν
(↔︎ ἀδύνατος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
sterk genoeg, bekwaam
mogelijk, in staat
παραδίδωμι
[⏷ δίδωμι]
[παρέδωκα, √(δι)δω ; (δι)δο]
WW. ATH. (overig)
overleveren, overgeven
ἀποκτείνω
[⏷ κτείνω 🪶]
[ἀπέκτανον, ἀπέκτεινα]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
(laten) doden
τιμή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
waardering, aanzien, eer
ἡδονή
(↔︎ λύπη)
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
genot
πλήν
VZ.
behalve + G
κεφαλή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
hoofd
προσήκω
[⏷ ἥκω]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
behoren tot, toekomen aan, verband houden met + D
Ⓞ passen, betamen
ἀφαιρέω (~ ἀφαιρέομαι)
[⏷ αἱρέω]
[ἀφεῖλον, √αἱρε; αἱρη]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
beroven (iemand van iets: A℗ of G℗ ; Aⓩ)
πειράω
[ἐπείρασα]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
beproeven + G
Ⓜ proberen + G
μάλα
BW.
zeer, veel
φανερός, -ά, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
duidelijk, zichtbaar, openlijk
φυλάττω (~ φυλάσσω)
[√φυλᾰκ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
(be)waken ; (af)wachten
bewaren, in acht nemen
πολιτεία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
burgerrecht, staatsbestuur
ὁπόσος, -η, -ον (1)
ὁπόσοι (2)
VNW.
(1) hoe groot ook
(2) hoeveel
πῦρ
[πυρός]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
vuur
βουλεύω
(~ βουλεύομαι)
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
lid zijn van de raad ; overleggen, plannen
beslissen
δείδω
[ἔδεισα, √δει(δ)]
(doorgaans δέδοικα)
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
bang zijn, vrezen
χωρίον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
(versterkte) plaats
τύχη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
toeval, lot
ζητέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
zoeken
verzoeken, verlangen
χαίρω
[ἐχάρην]
WW. ONR.
zich verheugen, iets graag doen
αἴτιος, -α/-ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
schuldig aan + G
verantwoordelijk voor + G
στρατιώτης
SUBST. 1 M. (mannelijk op -ης)
soldaat
τρίτος, -η, -ον
TLW.
derde
πολλάκις
BW.
dikwijls
οὐκοῦν
PT.
wel dus
niet waar, dus niet?
οἰκία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
huis
δράω
[ἔδρασα]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
handelen, doen, uitvoeren
behandelen
χαλεπός, -ή, -όν
(↔︎ ῥᾴδιος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
moeilijk, lastig
wreed, agressief
χαλεπῶς
BW.
moeilijk, kwaad, wreed
met moeite, nauwelijks
πατρίς
[πατρίδος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
vaderland
πιστεύω
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
vertrouwen op + D
toevertrouwen (iets aan iemand: D℗ ; Aⓩ)
οἰκέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
(be)wonen
beheren
συμφέρω
[⏶ φέρω]
[συνήνεγκον]
WW. ONR.
samen dragen
nuttig zijn
ἐλπίς
[ἐλπίδος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
hoop, verwachting
ἀτάρ 🪶
PT.
daarentegen, maar 🪶
κατέχω
[⏷ ἔχω]
[κατέσχον, √σ(ε)χ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
tegenhouden, vasthouden
in zijn macht krijgen, bezetten
βάλλω 🪶
[ἔβαλον, √βαλ ; βλη]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
werpen, gooien
βασιλεία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
koningschap, monarchie
πρᾶξις
[πράξεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
daad, onderneming
προαγορεύω
[⏷ ἀγορεύω 🪶]
[προεῖπον]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
aanspreken
op voorhand zeggen
(publiek) noemen
στρατός
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
groep mensen
leger
τέκνον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
kind
εἶδος
[εἶδους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
gedaante, figuur, vorm
denkbeeld, begrip
βουλή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
wil
raad, ‘parlement’
λανθάνω (~ λήθω)
[ἔλαθον, √ληθ ; λᾰθ]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
verborgen zijn (voor: A)
Ⓜ vergeten, verzuimen + G
διαφθείρω
[⏷ φθείρω]
[διέφθειρα, √φθερ ; φθᾰρ]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
verwoesten, vernietigen
corrumperen
ποῖος, -α, -ον
VNW.
welke
οὐσία
(↔︎ γένεσις)
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
bezit
substantie, essentie, wezen(heid), zijn
κομίζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
brengen
θυμός 🪶
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
gezindheid
hart
toorn
τοιόσδε, -άδε, -όνδε
VNW.
zulk, dergelijk
παρασκευάζω
[⏷ σκευάζω]
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
klaarmaken
ἀμφί 🪶
VZ.
aan beide kanten
om, rondom + A
omstreeks ; ongeveer + A
ἔθνος
[ἔθνους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
volk(sstam)
vreemd volk
σοφός, -ή, -όν
(↔︎ ἀμαθής)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
knap, slim, verstandig
στάδιον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
stadion
νοῦς
(~ νόος)
SUBST. 2 M. (contract op -οῦς)
verstand, geest
ἆρα
PT.
‘vraagpartikel’
φύω
[ἒφυσα, ἒφυν, √φῡ; φῠ]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
doen groeien, voortbrengen, produceren
Ⓜ ontstaan, groeien
ἐπαινέω
[⏷ αἰνέω 🪶]
[ἐπῄνεσα, √αἰνε]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
prijzen, eren
instemmen (met: D)
δηλόω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -όω)
zichtbaar maken, tonen
duidelijk zijn, blijken
παύω
[ἔπαυσα]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
doen ophouden (iemand met iets: A℗ ; Gⓩ)
Ⓜ ophouden + G of + part.
ἀγών
[ἀγῶνος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
wedstrijd
strijd, proces
πολεμέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
in oorlog zijn (met: D of πρός + A)
στρατιά
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
leger
ἀναγκαῖος, -α/-ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
noodzakelijk, onvermijdelijk
verwanten
κύριος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
macht hebbend, bevoegd over + G
gezaghebbend, geldig
meester, heer
μέγεθος
[μέγεθους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
grootte
θαυμάζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
bewonderen, verwonderd zijn
καίτοι
PT.
nu echter
hoewel (+ part.)
Ἑλλάς
[Ἑλλάδος]
SUBST. 3 V. (occlusiefstam)
Griekenland, Hellas
μάχομαι
[ἐμαχεσάμην, √μαχ ; μαχε ; μαχη]
WW. ONR.
vechten, strijden (tegen: D ; vz. + A)
κτάομαι
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
verwerven
ὧδε
BW.
zo
ἀναγκάζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
verplichten, dwingen
νῆσος
SUBST. 2 V. (vrouwelijk op -ος)
eiland
πίπτω 🪶
[ἔπεσον, √πετ(ε) ; πτ(η)]
WW. ONR.
vallen, sneuvelen
zich storten op (ἐν + D)
ἡμέτερος, -α, -ον
VNW.
ons, onze
ἐπίσταμαι
[ἠπιστήθην, √ἐπιστη ; επιστᾰ]
WW. ATH. (volgens ἵστημι)
weten
τιμάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
eren, huldigen
schatten
Ⓜ een straf vorderen
γοῦν
PT.
zeker, natuurlijk
tenminste
ἠμί
WW. ONR.
ik zeg, zeg ik
λείπω
[ἔλιπον, √λ(ε)ιπ]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
verlaten, in de steek laten
verminderen
διδάσκω
[ἐδίδαξα, √διδαχ]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
onderwijzen (iemand iets: A℗ ; Aⓩ)
ὁρμάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
in beweging zetten
starten, afstormen
μιμνῄσκω
[ἔμνησα, √μνη]
(~ μιμνήσκω)
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
herinneren (iemand aan iets: A℗ ; Gⓩ)
Ⓜ zich herinneren + G
τρέπω
[ἔτρεψα, ἔτραπον, √τρεπ ; τρᾰπ]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
doen draaien, wenden
vluchten
κύκλος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
kring, kringloop
wiel
παραγίγνομαι
[⏷ γίγνομαι]
[παρεγενόμην, √γεν(η)]
WW. ONR.
komen bij + D
bijwonen
ἦ
PT.
zeker
werkelijk (partikel in een directe vraag)
νεώς (~ ναός)
SUBST. 2 M. (Attische verbuiging)
tempel
παρακαλέω
[⏷ καλέω]
[ἐκάλεσα, √καλ(ε) ; κλη]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
erbij roepen
aansporen
ἀποκρίνω
[⏷ κρίνω]
[ἀποκρίνα, √κρῐ(ν)]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
afzonderen
Ⓜ antwoorden
Ⓜ zich verantwoorden
αἰσχρός, -ά, -όν
(↔︎ καλός)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
lelijk, schandelijk
ἕπομαι
[ἑσπόμην, √σ(ε)π]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
volgen + D
εἰρήνη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
vrede
ἥλιος (~ Hom. ἠέλιος)
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
zon
πλέω
[ἔπλευσα, √πλεϜ]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
(be)varen
δικαστής
SUBST. 1 M. (mannelijk op -ης)
rechter
σημεῖον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
teken, signaal
ὀνομάζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
(be)noemen
οὐκέτι
PT.
niet meer
τάττω (~ τάσσω)
[ἔταξα, √τᾰγ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
ordenen, opstellen, organiseren
verordenen, opleggen
κτείνω 🪶 (~ κτείνυμι)
[ἔκτανον, ἔκτεινα]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
doden
βοηθέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
helpen, ter hulp komen (iemand: D)
ἕως
[ἕω]
SUBST. 2 V. (Attische verbuiging)
dageraad, oosten
ἕως
VW.
totdat
zolang
ἐργάζομαι
[εἴργασάμην]
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
(be)werken
αὐτίκα
BW.
onmiddellijk
als eerste voorbeeld, bijvoorbeeld
λύω
[√λῡ; λῠ]
(↔︎ δέω)
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
losmaken, bevrijden, ontbinden
Ⓜ loskopen, vrijkopen
ἀφίστημι
[⏷ ἵστημι]
[ἀπέστησα, √(ἱ)στη ; (ἱ)στᾰ]
verwijderen, afwenden
afvallig doen worden van + A
Ⓜ afvallige worden van, afstand nemen van
στρατόπεδον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
kamp
ἔπος
[ἔπους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
woord
klank
vers
συμφορά
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
gebeurtenis, ongeluk
προστάττω (~ προστάσσω)
[⏷ τάττω]
[προσέταξα, √τᾰγ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
bevelen, opdragen
πότερον … ἤ …
PT.
of … of … (bij een tweedelige indirecte vraag)
φοβέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
bang maken
Ⓜ vrezen
σαφής, -ής, -ἐς
ADJ. 3 (op -ής, -ής, -ἐς)
klaar, duidelijk, vanzelfsprekend
μακρός, -ά, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
lang, groot
ἡγεμών
[ἡγεμόνος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op liquida zonder ablaut)
aanvoerder, gids
πάθος
[πάθους]
SUBST. 3 O. (stam eindigend op -ς)
lijden, aandoening, passie
leed, ramp
gewaarwording
στρατεύω (~ στρατεύομαι)
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
soldaat zijn ; een veldtocht ondernemen
τέτταρες (~ τέσσαρες)
TLW.
vier
τολμάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
moedig zijn, durven
ἐμαυτοῦ, ἐμαυτῆς
VNW.
mezelf
συνίστημι
[⏷ ἵστημι]
[συνέστησα, √(ἱ)στη ; (ἱ)στᾰ]
bijeenbrengen, verenigen
ἐκεῖ
BW.
daar
παραλαμβάνω
[⏷ λαμβάνω]
[παρέλαβον, √ληβ ; λᾰβ]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
bij zich nemen, ontvangen
overnemen, erven
πόνος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
last, pijn, kommer
θεῖος, -α, -ον
(↔︎ ἀνθρώπινος)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
goddelijk
τρεφω
[ἔθρεψα, √θρεφ ; θρᾰφ]
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
voeden
opvoeden
ὑπολαμβάνω
[⏷ λαμβάνω]
[ὑπέλαβον, √ληβ ; λᾰβ]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
opnemen, aanvaarden
aannemen, veronderstellen
φόβος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
vrees
ἔξεστι
[⏷ εἰμί]
WW. ONR.
Ⓞ het is geoorloofd
Ⓞ het is mogelijk
φρονέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
verstandig zijn, denken
gezind zijn, bepaalde gedachten koesteren
πορεύομαι
[ἐπορεύθην]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
(op reis) gaan, zich op weg begeven
gaan via, doorkruisen
δοῦλος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
slaaf, slavin, dienaar, onderdaan
ἔξω
(↔︎ εἴσω)
BW. - VZ.
naar buiten + G
buiten
λίθος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
steen
θύω
[ἔθυσα, √θῡ; θῠ]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
offeren
αἰσθάνομαι
[ᾐσθόμην, √αἰσθ(η)]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
(zintuiglijk) gewaarworden, waarnemen + G of A
(verstandelijk) vernemen, kennen
βραχύς, -εῖα, -ύ
(↔︎ μακρός)
ADJ. AND. (op -ύς, -εῖα, -ύ)
kort
laag
διώκω
(↔︎ φεύγω)
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
achtervolgen ; najagen
aanklagen (iemand om iets: A℗ ; Gⓩ)
κωλύω
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
beletten, verhinderen
afhouden, verhinderen
ἄρχων
[ἄρχοντος]
SUBST. 3 M. (stam eindigend op -ντ)
leider, bevelhebber
(Atheens) archont
ἄδικος, -ος, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
onrechtvaardig
αἷμα 🪶
[αἵματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
bloedverwant
bloedverwantschap
moord
μετέχω
[⏷ ἔχω]
[μετέσχον, √σ(ε)χ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
deel hebben, deelnemen + G
ἐρωτάω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
ondervragen (+ A℗ ; Aⓩ)
φιλέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
liefhebben
kussen
ἄπειμι
[⏷ εἶμι]
[ἀπῆλθον, √ει ; ι]
WW. ONR.
weggaan, vertrekken
δέκα
TLW.
tien
ἐγγύς
BW. - VZ.
dichtbij + G
πεζός, -ή, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
te voet gaande, infanterist
νόσος
SUBST. 2 V. (vrouwelijk op -ος)
ziekte
ὁπότε
VW.
wanneer, daar
φράζω
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
verklaren, tonen
ἄνευ
VZ.
zonder, behalve + G
zonder de toestemming, buiten medeweten + G
ἐπιχειρέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
aanpakken, ondernemen + D
onder handen nemen, aanvallen + D
ἀλήθεια
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ (gen. -ᾱς)
waarheid
ἔρως
[ἔρωτος]
SUBST. 3 M. (occlusiefstam)
liefde
vurig verlangen
κινέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
bewegen, in beweging brengen
ἀδύνατος, -ος, -ον
(↔︎ δυνατός)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-η), -ον)
onmogelijk
onbekwaam
πονηρός, -ά, -όν
(↔︎ χρηστός)
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
slecht, boos
αἰτέω
[ᾔτησα]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
vragen (iemand iets: A℗ of παρά τινος ; Aⓩ)
ἀπαλλάττω (~ ἀπαλλάσσω)
[⏷ ἀλλάττω]
[ἀπήλλαξα, √ἀλλᾱγ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
verwijderen, bevrijden
σωτηρία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
redding
ἐπιδείκνυμι
[⏷ δείκνυμι]
[ἐπέδειξα, √δεικ(νυ)]
WW. ATH. (volgens δείκνυμι)
aantonen, bewijzen
ten toon spreiden, voorstellen
εἴκοσι
TLW.
twintig
σεαυτοῦ, σεαυτῆς
VNW.
jezelf
φιλία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
vriendschap
ἀποστέλλω
[⏷ στέλλω]
[ἀπέστειλα, √στελ ; στᾰλ]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
wegzenden, terugzenden
πέντε
TLW.
vijf
νεκρός, -ά, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
dood
τύραννος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
tiran, despoot
προσαγορεύω
[⏷ ἀγορεύω 🪶]
[προσεῖπον]
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
aanspreken, begroeten + A
ὅθεν
BW.
vanwaar
θεάομαι
[ἐθεασάμην]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -άω/-ήω)
bekijken (als toeschouwer)
ναί
PT.
ja, zeker
εἰσέρχομαι
[⏷ ἔρχομαι]
[εἰσῆλθον]
WW. ONR.
binnengaan
optreden (op het toneel, in de rechtbank), aantreden
ἐμβάλλω
[⏷ βάλλω 🪶]
[ἐνέβαλον, √βαλ ; βλη]
WW. TH. (stam eindigend op liquidae -λ, -ρ, -ν, -μ)
werpen in
binnenvallen in
πάλαι
BW.
vroeger, lang geleden
σχεδόν
BW.
ongeveer, bijna
ἁλίσκομαι
[ἑάλων (ἥλων), √Ϝᾰλισκ- ; *Ϝᾰλω-]
WW. TH. (stam met affix -ν, -σκ, -αν-, -ν-)
gevat worden, veroverd worden
betrapt worden, veroordeeld worden
κατασκευάζω
[⏷ σκευάζω]
WW. TH. (occlusiefstam op dentaal)
voorbereiden, uitrusten
διαλέγομαι
[⏷ λέγω]
[διαλέχθην]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
een gesprek voeren
ὀργή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
gevoelsopwelling, toorn, woede
φωνή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
stem, spraak, taal
ἐλεύθερος, -α, -ον
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
vrij + G
πίστις
[πίστεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
trouw, geloof
ἀπέρχομαι
[⏷ ἔρχομαι]
[ἀπῆλθον]
WW. ONR.
weggaan, vertrekken
ὀφθαλμός
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
oog
ἐπιστήμη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
wetenschap, kennis
ζῷον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
dier
ἑταῖρος
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
- makker, gezel ; 2. vriend
ὑμέτερος, -α, -ον
VNW.
uw, jullie
ὅπου
BW.
waar
πεδίον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
vlakte
τροφή
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
voedsel
ἔνιοι, -αι, -α
VNW.
enige(n), enkele(n)
οὐρανός
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
hemel
στράτευμα
[στρατεύματος]
SUBST. 3 O. (occlusiefstam op -μα, gen. -ματος)
veldtocht, leger
κατηγορέω
[κατηγόρησα]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
aanklagen, beschuldigen (iemand van iets: G℗ ; Aⓩ)
verraden
Ⓞ het blijkt
βασιλεύω
WW. TH. (klinkerstam, niet contract op -ίω of -ύω)
koning zijn over, regeren + G
νίκη
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -η)
overwinning
προστίθημι
[⏷ τίθημι]
[προσέθηκα, √(τι)θη ; (τι)θε]
WW. ATH. (overig)
bijvoegen
ὥρα
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
tijdruimte (periode, seizoen)
ἀγνοέω
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
niet weten
ἀπέχω
[⏷ ἔχω]
[ἀπέσχον, √σ(ε)χ]
WW. TH. (occlusiefstam op dorsaal)
afhouden, weghouden + G
Ⓜ verwijderd zijn van + G
zich onthouden van
μεταξύ
BW. - VZ.
tussen in, intussen
te midden van, tussen + G
βία
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
geweld
verkrachting
θαρρέω (~ θαρσέω)
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
durven, moed hebben
διαιρέω
[⏷ αἱρέω]
[διεῖλον, √αἱρε; αἱρη]
WW. TH. (klinkerstam, contract op -έω)
uit elkaar nemen, openbreken
(onder)scheiden
beslissen
ἀνίστημι
[⏷ ἵστημι]
[ἀνέστησα, √(ἱ)στη ; (ἱ)στᾰ]
WW. ATH. (volgens ἵστημι)
doen opstaan
Ⓜ opstaan (bv. genezen, als redenaar optreden, …)
παλαιός, -ά, -όν
ADJ. 1/2 (op -ος, (-α), -ον)
oud, uit lang vervlogen tijd
βλέπω
WW. TH. (occlusiefstam op labiaal)
zien, (aan)kijken
inzien
τάλαντον
SUBST. 2 O. (onzijdig op -ον)
talent (Attisch 26 kg)
τάξις
[τάξεως]
SUBST. 3 V. (stam eindigend op klinker -ι-, -υ-, -ηϜ-, gen. -εως)
opstelling, gelid
ἀγορά
SUBST. 1 V. (vrouwelijk op -ᾱ)
marktplaats, markt
vergadering
γάμος 🪶
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
huwelijk
ἐφίστημι
[⏷ ἵστημι]
[ἐπέστησα, √(ἱ)στη ; (ἱ)στᾰ]
WW. ATH. (volgens ἵστημι)
plaatsen op ; plaatsen naast + D
aan het hoofd stellen + D
Ⓜ aan het hoofd gaan staan + D
μάρτυς
[μάρτυρος]
SUBST. 3 M./V. (onregelmatig)
getuige
δόμος 🪶
SUBST. 2 M. (mannelijk op -ος)
huis 🪶