Frans: woordjes unite 1 Flashcards
1
Q
zoveel
A
tant de
2
Q
als zoetebroodjes over de toonbank gaan
A
se vendre comme des petits pains
3
Q
volgens
A
selon
4
Q
de grens oversteken
A
passer la frontière
5
Q
de tent opzetten
A
monter la tente
6
Q
ver (van)
A
loin (de)
7
Q
vaak
A
fréquement
8
Q
feesten tot in de vroege uurtjes
A
faire la fête jusqu’aux aurores
9
Q
enzovoort
A
etc. et cetera
10
Q
daarbij
A
en plus
11
Q
in openlucht
A
en plein air
12
Q
inderdaad
A
en effet
13
Q
zodra
A
dès que
14
Q
in tegenstelling tot
A
contrairement à
15
Q
aangezien, want
A
car
16
Q
een glas drinken
A
boire un verre
17
Q
zoveel men wil
A
à volonté
18
Q
blijkbaar
A
apparemment
19
Q
op zijn/ haar gemak
A
à l’aise
20
Q
aanbieden
A
offrir
21
Q
inspireren
A
inspirer
22
Q
proeven
A
goûter
23
Q
duren , in beslag nemen
A
durer
24
Q
doorgaan
A
continuer
25
Q
bevestigen
A
confirmer
26
Q
componeren
A
composer
27
Q
bestellen
A
commander
28
Q
aantrekken
A
attirer