Frans 26 Flashcards
0
Q
Un bateau,des bateaux
A
Een boot,schip
1
Q
Une balle
A
Een (kleine) bal
2
Q
En bateau
A
Met de boot
3
Q
Une carte
A
Een kaart
4
Q
Un doigt
A
Een vinger
5
Q
Un e-mail
A
Een e-mail
6
Q
Une jambe
A
Een been
7
Q
Une main
A
Een hand
8
Q
Une promenade
A
Een wandeling
9
Q
A bientot
A
Tot binnenkort
10
Q
Arriver tot
A
Vroeg aankomen
11
Q
Avant la lecon
A
Voor de les
12
Q
Hier
A
Gisteren
13
Q
Faire une promenade
A
Een wandeling maken
14
Q
Avoir chaud
A
Warm hebben
15
Q
Avoir froid
A
Koud hebben
16
Q
Jouer a la balle
A
Met de bal spelen
17
Q
Jouer aux cartes
A
Met de kaarten spelen
18
Q
D’abord
A
Eerst
19
Q
Puis
A
Daarna
20
Q
Enfin
A
Ten slotte
21
Q
Chaud,Chaude
A
Warm
22
Q
Froid,froide
A
Koud