Frans 23 Flashcards
0
Q
Un directeur
A
Een directeur
1
Q
Un agent de police
A
Een politie agent
2
Q
Une directrice
A
Een directrice
3
Q
Un docteur
A
Un dokter
4
Q
Une annee
A
Een jaar (duur)
5
Q
Un mois
A
Een maand
6
Q
Le mois de mai
A
De maand mei
7
Q
Un mot
A
Een woord
8
Q
Un million de dvd
A
Een miljoen dvd’s
9
Q
Une route
A
Een baan , weg
10
Q
Paris
A
Parijs
11
Q
Aider
A
Helpen
12
Q
Avoir besoin de stylos
A
Penne nodig hebben
13
Q
Passer
A
Voorbijgaan
14
Q
Plus vite
A
Sneller
15
Q
Je donne tout
A
Ik geef alles
16
Q
En juillet
A
In juli
17
Q
Pendant la lecon
A
Tijdens de les
18
Q
Jusqu’a l’ecole
A
Tot aan school
19
Q
Parce que Tim est ici
A
Omdat Tim hier is
20
Q
Un avion
A
Een vliegtuig
21
Q
Un camion
A
Een vrachtwagen
22
Q
En avion
A
Met het vliegtuig
23
Q
En camion
A
Met d vrachtwagen
24
Q
Autre
A
Ander
25
Q
Chaque
A
Elk,ieder
26
Q
Dernier,derniere
A
Laatste
