FMH CVA Flashcards

1
Q

Je geeft het diagnostisch proces richting door gebruik te maken van het wat-hoe-waarom principe. Licht toe?

A

Wat= de bepaling van het niveau van het functioneren. Wat kan de patiënt? Kan de hij de gevraagde taak zelfstandig uitvoeren. Indien dit niet het geval is onderzoek dan op welke manier het wel lukt?

  • onder toezicht
  • mondelinge instructie,
  • met facilitatie, hulp/middel.

Hoe= beschrijving van het functioneren. Beschrijf algemeen en specifiek hoe de taak wordt uitgevoerd.

Waarom= analyse van het functioneren. Vraag je zelf af waarom de patiënt afwijkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg uit wat een algemene en een specifieke beschrijving zou kunnen zijn?

A

Algemeen: veilig, soepel, gecoördineerd, doelgericht, economisch, ritmisch
Specifiek: welke houding, welke bewegingspatronen, bewegingsinzet en verloop, snelheid van bewegen, volgorden: hoofd – romp – armen – benen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar kan de analyse van het functioneren zich op richten? De Waarom?

A

Automatische reacties, tonus, pathalogisch, bewegingspatronen, selectiviteit
Bewegingsbeperkingen, spierkracht, belastbaarheid, sensoriek, pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoem de Risicofactoren (recidief) van een CVA?

A

Hypertensie, diabetis mellitus, coronaire hartziekten, overmatig alcoholgebruik, lichamelijk inactiviteit, hogere leeftijd, mannelijk geslacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Benoem instellingen die gerekend worden tot een stroke service?

A

Ziekenhuis stroke unit
Revalidatiecentra stroke unit
Verpleeghuis stroke unit
Instellingen in de eerstelijns gezondheidszorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem belangrijke aan fysiotherapie gerelateerde aspecten?

A
  • Het vroegtijdige mobiliseren van de patiënt binnen 24 uur na ontstaan van het CVA
  • Het hebben van een gemeenschappelijke doelstelling binnen het team (‘goal setting), regelmatige bijscholing van teamleden
  • Het systematisch screenen van patiënten en het systematisch monitoren van veranderingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Benoem de taken die tot de fysiotherapeut behoren?

A
  • Het vastleggen van zorginhoudelijke gegevens, inclusief de beoogde functionele doelen, en het rapporteren daarvan aan het CVA-team of de verwijzend arts
  • Het zich op de hoogte houden van het interdisciplinair vastgestelde revalidatiebeleid.
  • Het regelmatig objectiveren van het functioneren van de patiËnt en deze schriftelijk in maat en getal vastleggen in het patiëntendossier.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Benoem de aspecten die in het fysiotherapeutisch handelen centraal staan?

A

Voorkeuren/wensen/ behoeften en verwachtingen vd pt m.b.t de hulpvraag

  • Vraagstelling en het behandeldoel zoals deze past binnen de gemeenschappelijke doelstellingen van het interdisciplinaire team
  • Inschattings kans op functionele verbetering
  • Mogelijke belemmerend factoren
  • Wijze waar pt wordt gescreend, gemonitord en behandeld
  • Keuze die gebaseerd dient te zijn op de bestaande evidentie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe ziet het diagnostisch proces eruit?

A

Anamnese
Observatie in rust: is de patiënt bij kennis/ maakt hij dingen bewust mee?
Functioneel onderzoek: kan de pt zijn arm/been/vinger en hoofd bewegen. Je kijkt vooral wat de pt wel kan.
Functie-onderzoek: sensomotorisch onderzoek.

*tijdens onderzoek ben je direct aan het behandelen en tijdens je behandeling ben je aan het onderzoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is belangrijk bij de anamnese om uit te vragen?

A
Voorkeurshand
Wat deed iemand voor CVA
Woonsituatie
Aanwezige hulpmiddelen/aanpassingen
Relevante medische voorgeschiedenis
Relevant psychiatrische voorgeschiedenis
Observatie hoe de pt er nu bij ligt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is belangrijk bij de observatie in rust?

A

Totaalbeeld met al zijn facetten. Indruk over het niveau van de pt let op details, trek geen conclusies en stel wel hypothesen op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar bestaat het sensomotorisch onderzoek uit?

A

Tonusonderzoek, sensibiliteitonderzoek, coördinatie, transfers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Benoem de 7 basismeetinstrumenten?

A

Motricity index:
Evalueren willekeurige bewegingsactiviteit
Meten van de max. isometrische spierkracht

Trunk control test:
Rompstabiliteit van CVA-pt
Berg balance scale

FAC:
mate van zelfstandigheid van lopen
10mlt

Frenchay arm test:
evalueert de handvaardigheid, indruk van de paretische arm/handfun

Barthel index
niveau van onafhankelijkheid vast te stellen

Bij FAC 3 heeft pt geen fysiek contact meer nodig om te kunnen lopen maar is nog wel supervisie noodzakelijk.
Bij FAC 4 kan pt zelfstandig lopen maar nog niet veilig traplopen
Bij FAC 5 is pt onafhankelijk onbeperkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Benoem gunstige determinanten voor herstel van loopvaardigheid?

A
Aanwezigheid zitbalans
Redelijk tot goede motorische functie paretische been
Redelijk tot goede ADL-zelfstandigheid
Lagere leeftijd
Afwezigheid homonieme hemiaanopsie
Continentie voor urine
Premorbide zelfstandige loopvaardigheid
Premorbide ADL-zelfstandigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Benoem de gunstige prognose voor loopvaardigheid?

A

TCT 30 sec. ongesteund zitten 25 punten –> voorkeur meting op dag 2 na CVA

MI onderste extremiteit > 25 pot –> voorkeur meting op dag 2 na CVA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Benoem de daadwerkelijke verandering die kan worden gesteld bij loopvaardigheid?

A

Wanneer de loopsnelheid met min. 0,16m/s op 10 mlt is veranderd tov de snelheid die 6 mnd na CVA werd behaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Als de prognose ongunstig is wanneer objectiveer je dan de determinanten?

A

Binnen de eerste maand na CVA: elke week

Na de eerste maand t/m maand 6: elke maand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer vind het meeste herstel plaats voor de loopvaardigheid en waar wordt dit tevens door bepaald?

A

Ong 70-80% vd patiënten met een CVA kan na verloop van tijd weer zelfstandig lopen. Het meeste herstel voor loopvaardigheid vindt plaats binnen drie maanden na het ontstaan van het CVA. De kans om weer tot zelfstandig lopen te komen, wordt tevens bepaald door de determinanten die hiervoor zijn genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Benoem de gunstige determinanten van de arm-handvaardigheden?

A

Enige motorische functie paretische arm
Aanwezigheid enige arm-handvaardigheid
Aanwezigheid neurofysiologische functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Benoem de gunstige prognose voor arm-handvaardigheid?

A

FMA – vingerextensie >1punt:
Aanwezigheid van min. een zichtbare of voelbare contractie van de schouder abductoren.

MI-schouderabductie > 9 pnten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer is er een daadwerkelijke verandering bij arm hand vaardigheid?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Benoem de gunstige determinanten voor Basale ADL-vaardigheden?

A

Wanner op de ARAT-score met min. 6 punten veranderd is tov ARAT score die 6 mnd. Na CVA is behaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Benoem de gunstige prognose voor Basale ADL-vaardigheden?

A
Redelijk ADL-zelfstandigheid eind eerste week
Redelijk tot goede neurologische status
o.a. motorische functie arm
lagere leeftijd
aanwezigheid loopvaardigheid
premorbide ADL-zelfstandigheid
premorbide goede participatie 
geen recidief -CVA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer is er sprake van een daadwerkelijke verandering op de Barthel index?

A

Beperkte, lichte beperkte of geen beperkte ADL-zelfstandigheid aan het eind van de eerste week.

Barthel index- eind week 1 > 7
20: volledig zelfstandig in basale ADL en mobiliteit

15-19: redelijk tot goed zelfstandig

10-14: heeft wel hulp nodig maar doet ook veel zelf

5-9: ernstig hulpbehoevend

0-4: volledig hulpbehoevend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn de verdere stappen indien pt loopvaardig is?

A

Indien FAC >3 en/of hogere corticale functiestoornissen, hoge leeftijd, depressie, vermoeidheid, fysieke inactiviteit leidt tot afname 10 MLT overweeg 6 MWT.

26
Q

Wat zijn de verdere stappen indien pt niet loopvaardig is?

A

Denk aan: hulpmiddelen. Bij verandering in functioneren zo nodig herstarten.

27
Q

Wat zijn de verdere stappen bij arm handvaardigheid bij score FAT 1-4 (incompleet herstel), somatosensorische functiestoornissen en/of neglect?

A

Objectiveer arm-handvaardigheid (ARAT) 6 maandelijks. Bij verandering in functioneren zo nodig herstarten.

28
Q

Wat zijn de verdere stappen bij een FAT 5, afwezigheid van somatosensorische functiestoonissen en neglect.

A

Geen verdere actie ondernemen indien er geen aanwijzingen zijn voor dreigende verslechtering van de arm-handvaardigheid.

29
Q

Welke meetinstrumenten gebruik je bij psychosociale functioneren en leefstijl?

A

MoCA, HADS, SSQol , bij partner overweeg CSI

30
Q

Wat is een verhoogd risico op functionele verslechtering bij ADL-vaardigheden?

A

Als de BI-score met min. 2 punten is veranderd tov score die 6 mnd na CVA werd behaald.

31
Q

Benoem de functionele mijlpalen voor herstel?

A

Zelfstandig zitten
Opstaan en gaan zitten
Leren staan
Lopen

32
Q

Benoem de zes observatiepunten die je bij de loopvaardigheid observeert?

A

Ritme spoorbreedte
Belastingduur voetafwikkeling
Staplengte
Romprotatie en armactiviteit

*maak gebruik van ganganalyselijst Nijmegen

33
Q

Wat is de kans op herstel bij arm-handvaardigheid?

A

40% met parese arm is na 6 maanden enig herstel opgetreden, van deze groep zijn 11-34% na 6 maanden volledig hersteld.

34
Q

Wat is kenmerkend voor dit herstel?

A

Het vroegtijdig inzetten van de romp tijdens het grijpen en pakken van voorwerpen en de proximale sturing vanuit de schouder, zijn kenmerkend binnen dit natuurlijk herstel.
Eerst zie je dat de grijpfunctie terug keert, gevolgd door de extensie greep en grove pincetgreep. *arm-hand verbeterd doorgaans minder uitgesproken dan loopvaardigheid. De snelheid van herstel van de arm verloopt trager dan die van het been.
Indien na 2 weken nog geen willekeurige grijpfunctie maar wel extensiefunctie van de pols en vingers, na 6 maanden en 1 jaar na het CVA geen herstel van arm-handvaardigheid vertoont.

35
Q

Wat is de kans op herstel bij basale ADL-vaardigheden?

A

25-74% van de patiënten met een CVA heeft op lange termijn ondersteuning nodig bij het uitvoeren van ADL-vaardigheden.

36
Q

Wat is de belangrijkste voorspellende factor?

A

De mate van zelfstandigheid bij activiteiten van het dagelijks leven aan het eind van de eerste week (BI op dag 5).

37
Q

Benoem de doelstellingen acute fase 0-24?

A

Voorkomen progressieve schade aan hersenen (binnen 24 uur mobiliseren) en secundaire complicaties. Streven naar tijdige mobilisatie en vroege revalidatie

38
Q

Benoem de doelstellingen in de vroege revalidatiefase 24-3mnd?

A

Revalidatie gericht op functie en aanleren van compensatiestrategieën
Voorkomen beperkingen in A en P of verminderen

39
Q

Benoem de doelstellingen van de late revalidatiefase 3-6 mnd?

A

Nadruk op vorkomen of verminderen van beperkingen in A/P

40
Q

Benoem de doelstellingen voor de chronische revalidatie fase >6mnd?

A
  • Meeste herstel vindt plaats in de eerste dagen tot maanden
  • Ondersteuning en begeleiding vd pt.
  • Verwerkingsproces ondersteunen, maatschappelijk functioneren en leren omgaan met beperkingen te optimaliseren.
  • Behoud van fysieke fitheid
41
Q

Benoem de drie domeinen ter invulling van functiestoornissen? Stoornissen die kunnen worden ingedeeld in 3 gebieden/domeinen?

A

Somatosensorisch functioneren:

  • Abnormale tonus, abnormale reflexactiviteit
  • Spierzwakte/stijfheid
  • Gestoorde sensibiliteit
  • Gestoorde coördinatie
  • Evenwichtsproblemen

Cognitief-neuropsychologisch functioneren:

  • Afasie, neglect, apraxie
  • Geheugenstoornis
  • Informatieverwerking
  • Aandacht/concentratie

Sociaal- emotioneel/psychologisch functioneren:

  • Stemmingsstoornis
  • Gedrag, persoonlijkheid, executieve functie
  • Indruk van het niveau
42
Q

Benoem het diagnostische proces in de mobilisatie fase?

A

Functie onderzoek: tonusonderzoek, sensibiliteitsonderzoek, coördinatie, transfers.
- Conclusies op activiteitenniveau
- Conclusies op functieniveau
- Hypothesen op functieniveau
Onderzoekend behandelen – behandelend onderzoeken (wat, hoe, waarom)

43
Q

Benoem het diagnostisch proces bij transfers?

A

Wat is de startpositie?
Hoe is de uitvering?
Welke functies zijn belangrijk?

44
Q

Tijdens het uitvoeren van een transfer zal de CVA-patiënt 1 van de 3 strategieën toepassen, benoem ze?

Om het balans van de CVA- patiënt te trainen zal je eerst moeten analyseren welke strategie de pt toepast. Vanuit daar kun je de verschillende strategieën trainen om op deze manier de houdingscontrole te versterken.

A

Motorische strategie: pt voert de transfer op spierkracht uit
Sensorische strategie: pt voert de transfer op gevoel uit
Cognitieve strategie: pt voert de transfer in (deel) fasen uit

45
Q

Welke manier van trainen gebruik je bij de motorische strategie ter balans?

A

Re-actief: stimuleren door sensorische prikkels te geven
Prediktief; iets vanuit de patiënt, zonder verbale ondersteuning
Pro-actief; therapeut zegt wat de patiënt mag doen en geeft verbale ondersteuning
Fixed support: je blijft binnen je steunpunt
Change in support; je verandert je steunpunt

46
Q

Welke bij de sensorische strategie?

Om een juiste observatie en analyse te maken van het HCM (houding en controle mechanisme) kan er gebruik worden gemaakt van de RESO.

A

Visus: kijken
Evenwichtsorgaan
Lichaamsgevoel; voelen dat je lichaamszwaartepunt verandert

47
Q

Waar staat RESO voor?

A

R richtreacties, worden ingezet bij omhoog kijken

E evenwicht reacties. Worden ingezet bij een statisch moment.

S steunreacties. Worden gebruikt om extra steun te realiseren

O opvangreacties. Reflex die het individu gebruikt om zichzelf op te vangen en te stabiliseren. De reacties zijn opeenvolgend. Bij het ontbreken van (op)richtreacties zullen alle andere reacties ook uitblijven. Bij het uitblijven van een steunreactie zal er ook geen opvangreactie zijn, maar zijn het evenwicht en (op) richtreactie wel aanwezig.

48
Q

Benoem de algemene behandelprincipes die van toepassing zijn in de mobilisatie fase (eerste 3 maanden)?

A

Intensiteit van de oefentherapie

Taak en contextspecificiteit van de trainingseffecten

Motorische leerprincipes

Neurologische oefenconcepten

49
Q

Welke 3 vragen stel je aan je zelf bij het diagnosticeren van de problematische handeling?

A

Individu; wat heb ik voor me?
Taak; welke activiteit?
Omgeving: in welke omgeving dient de handeling te worden uitgevoerd.

50
Q

Het functioneel onderzoek krijgt gestalte door invulling van de volgende handelingsaspecten. Benoem ze?

A
  • Intentionaliteit (wat wil de patiënt kunnen)
  • Sequentie (is een opeenvolging van handelingen in de tijd. Het probleem kan gelegen zijn in de uitvoeringsduur van de -de opeenvolgende handelingen.
  • Betekenisvolle omgeving
  • Nesting (alle relevante in de probleemhandeling geneste, zowel gewenste, als gerealiseerde bewegingshandelingen en houdingen.
  • Wijze van handelen (de wijze van bewegen en/of houding handhaven)
    Beperkende factoren (lichaamsfactoren en omgevingsfactoren van beperkende aard m.b.t problematische handelingen (verminderde spierkracht, mobiliteit, conditie, spasticiteit, rigiditeit.
51
Q

Bij een CVA-patiënt dien je taak- en context specifiek te oefenen. Deze manier van bewegingsprogramma’s noemen wij motor relearning program, MRP. Wat is de behandeldoel bij de CVA-patiënt?

A

Het (opnieuw) leren van strategieën om bewegingsproblemen op te lossen en zo de activiteiten te bevorderen.

52
Q

Om dit te behalen welke aspecten dien je toe te passen?

A

Z.s.m functioneel oefenen
Taak en context specifiek oefenen
- Doelgerichte manier van bewegen
- Relatie tussen doel van de handeling, eisen van de taak en context
- Relatie met de karakteristieken van de patiënt

Gebruik maken van hulpmiddelen, mits dit nodig/gewenst is
Zo snel mogelijk gaan lopen (mobiliseren).

53
Q

Benoem de fasen van motorisch leren?

A

Cognitieve fase

  • Sterke cognitieve sturing
  • Relatief trage uitvoering
  • Veel fouten in de uitvoering
  • Veel visuele, auditieve, perceptuele ondersteuning nodig

Associatieve fase

  • Vaak herhalen van de vaardigheid
  • Cognitieve controle, maar minder fouten en meer economische wijze van uitvoering

Automatische fase

  • Beperkte cognitieve sturing
  • Hoog tempo, weinig fouten.
54
Q

Binnen de fysiotherapie bepaalt een aantal elementen de effectiviteit van het motorische leren. Welke elementen zijn dit?

A
  • De oefenstof dient voor de patiënt op maat te zijn, niet te makkelijk ook niet te moeilijk.
  • Oefenstof zal voldoende herhaling in zich moeten hebben, zonder dat dit ten koste gaat van de natuurlijke variatie in de bewegingshandeling (repitition-without-repetitionprincipe)
  • Er moeten frequentie en voldoende lange rustperioden tussen de sessies en de herhalingen zijn.
  • Er moet feedback (zowel verbaal als non-verbaal) worden gegeven over de uitvoering van de geleerde bewegingshandeling (knowledge of performance), in afnemende frequentie.
  • De motivatie tot leren van de patiënt moet worden vergroot door infromatie te geven over het doel, het coachen en het geven van (positieve) feedback.
  • De handelingen moeten worden uitgevoerd in een betekenisvolle omgeving.
55
Q

Als de beweging te complex wordt moet je de beweging opdelen in deelhandelingen wat wordt hierover geadviseerd in de richtlijn?

A
Bij complexe meervoudige bewegingshandelingen, zoals aankleden, waarbij sterker aanspraak gemaakt wordt op het declaratief leren, wordt opbreken van de motorische handeling in deelhandelingen geadviseerd. 
Automatische handelingen (zoals lopen), kunnen beter niet gefragmenteerd worden aangeboden.
56
Q

Bij de huidige NDT spreekt men niet langer dan normaliseren van een beweging, maar van het optimaliseren van het functioneren. Wat zijn de kernpunten in het hedendaagse NDT?

A

Accent ligt niet langer op een specifieke volgorde (moter develoment milestones)

Taak specifiek behandelen

Individueel gericht behandelen

Meer gebruik maken van evidentie

Tonuscontrole: inhiberen van hoge tonus- stimuleren lage tonus (tapping)

Faciliteren van willekeurige motoriek; van bewegen in patronen > naar selectief bewegen.

Houd spasticiteit zo laag mogelijk. Doe dit vooral door symmetrie in houding en beweging

Betrek de aangedane zijde zo actief mogelijk bij ADL activiteiten.

Maak connecties met ADL (functioneel oefenen)en:

Placing; stimuleer propriocepsis en co-contractie voorwaarde voor selectief bewegen.

57
Q

Benoem vier verfijnde kernpunten?

A
  • Alignment: geen normale bewegingspatronen mogelijk wanneer de gewrichten niet aligned zijn.
  • Handeling, inhiberen spastische patronen d.m.v. inhibitie, facilitatie en key-poins
  • Placing, d.m.v reflex inhiberende posities (RIP’s) en:
  • Practice, door het ervaren van senso-motorische handelingen.
58
Q

Benoem tonusinhiberende interventies? (doel remmen van spasme om van daaruit de beweging te vergemakkelijken?

A

Keypoints of control: manueel sturen vanuit delen van het lichaam
Tonusnormalisatie
Reflex inhiberende posities

59
Q

Benoem tonusstimulerende interventies?

A

Tapping, approximatie, andere vormen van lokale stimulering (wrijven)

60
Q

Benoem interventies waarbij is aangetoond dat het effect heeft bij loopvaardigheid?

A
Evenwicht in zit – in activiteiten
Groepstraining werkstations
Spierkracht 
Aeroob UHV
Aeroob UHV en kracht 
Hydrotherapie
Elektrostimulatie TENS en NMS
Spiegeltherapie
Loopband
Loophulpmiddelen
Systemische feedback op loopsnelheid
61
Q

Arm- handvaardigheden?

A

CIMT (constraint-induced movement therapy),

Robot, NMS, sensomotorische functies, werkstations

62
Q

Cognitie?

A

Compensatiestrategieën (aandacht)
Geheugen strategie training
Visuele scanning (hemi neglect)