Farmacokinetiek Flashcards
Wat houdt farmacokinetiek in?
Farmacokinetiek beschrijft de processen waaraan een werkzame stof in het lichaam wordt onderworpen. Deze processen zijn:
1. absorptie
2. distributie
3. metabolisme
4. eliminatie
Wat betekent therapeutische breedte? en waar dient op gelet te worden?
De therapeutische breedte geeft aan hoe groot het verschil is tussen (on)werkzame doseringen en toxische doseringen. De therapeutische breedte verschilt per medicijn.
Hoe smaller de therapeutische breedte, hoe kleiner het verschil tussen een ineffectieve - en overdosering en dus een grotere kans op toxiciteit. Bij middelen met een smalle therapeutische breedte moet dus meer aandacht zijn voor toxiciteit en overdoseringen, bijvoorbeeld als gevolg van interacties.
Wat betekent de biologische beschikbaarheid? en hoe noemen we dit ook wel?
De biologische beschikbaarheid (F) is de fractie van de toegediende dosis die
onveranderd de algemene circulatie bereikt.
Na orale toediening kan een deel van de geabsorbeerde stof worden gemetaboliseerd door enzymen in de darmen of lever voordat het in de circulatie komt (first-pass effect).
Bij intraveneuze toediening is de biologische beschikbaarheid 100%.
Wat betekent de area under the curve?
De Area Under the Curve (AUC) is de oppervlakte onder de tijd-concentratie curve.
Het zegt iets over de totale blootstelling aan een geneesmiddel.
Wat houdt verdelingsvolume van een geneesmiddel in? en hoe is dit gekoppeld aan distributie?
In de farmacokinetiek wordt als maat voor de verdeling van de stof in het lichaam het
verdelingsvolume (Vd) gebruikt. Dit is het fictieve volume wat berekend kan worden als men weet hoeveel geneesmiddel er in de patiënt aanwezig is en de bijbehorende
plasmaconcentratie en kan worden gedefinieerd door de formule:
C0 (plasmaconcentratie) = F (biologische beschikbaarheid) x D (oplaaddosis) / Vd (verdelingsvolume).
Ofwel
Vd = F x D / C0
Het verdelingsvolume is dus de verhouding tussen de hoeveelheid opgenomen
geneesmiddel in het lichaam en de plasmaconcentratie. Het verdelingsvolume zal klein zijn wanneer een relatief groot deel van de totale hoeveelheid geneesmiddel zich in het plasma bevindt, bijvoorbeeld door sterke binding aan plasma-eiwitten, en omgekeerd wordt door sterk lipofiele eigenschappen, het verdelingsvolume vergroot.
Het verdelingsvolume bepaalt de hoogte van een oplaaddosering om snel een gewenste plasmaconcentratie te bereiken en wordt meestal uitgedrukt in L/Kg. Het verdelingsvolume kan groter zijn dan het lichaamsgewicht en wordt daarom vaak fictief verdelingsvolume genoemd.
Waar vindt geneesmiddelmetabolisme plaats? hoe werkt dit? en wat is een prodrug?
Het geneesmiddelmetabolisme vindt plaats in de lever via biotransformatie middels type I-reacties en type II-reacties.
Metabolisering van stoffen middels type I reacties betreft hydrolyse, oxidatie of reductie. Type II reacties worden ook wel conjugatie reacties genoemd en betreffen
acetylering, gluconidering en sulfatering.
Beide typen reacties resulteren over het algemeen in een toegenomen oplosbaarheid in water van het molecuul, wat vervolgens door de nier of via de gal wordt uitgescheiden.
Soms wordt een geneesmiddel pas biologisch actief na metabolisme. Dan spreken we van een prodrug.
Wat is belangrijk voor biotransformatie van geneesmiddelen? en welke interacties beïnvloeden dit?
Voor de biotransformatie van geneesmiddelen is het CYP450-enzymsysteem erg belangrijk, waarvan de belangrijkste CYP3A4 is.
Door interactie met bepaalde medicijnen en voedingsmiddelen kan enzymremming of inductie optreden. Het gevolg van deze interacties is een verhoogde of vertraagde afbraak van medicijnen. Dit kan vooral problemen geven bij medicijnen
met een nauwe therapeutische breedte
Voorbeelden hiervan zijn enzyminhibitors zoals grapefruitsap (inhibitie CYP3A4) waardoor hogere bloedspiegels ontstaan of enzyminducers zoals sint janskruid die een inducerend effect op CYP3A4 hebben en ervoor zorgen dat medicijnen sneller worden afgebroken (en dus hogere gedoseerd moet worden).
Wat houdt klaring/eliminatie van een geneesmiddel in?
De twee belangrijkste wegen waarlangs het lichaam een stof kan elimineren zijn via de lever en de nieren. De nieren kunnen stoffen uitscheiden die goed wateroplosbaar zijn door filtratie of actieve tubulaire secretie. Een stof die minder hydrofiel is, wordt in de lever omgezet in hydrofiele stoffen via type I- en type II-reacties en verlaat het lichaam via de nieren of gal/feces.
De klaring is de hoeveelheid plasma die per tijdseenheid van stof wordt ontdaan. Het is een maat voor de eliminatiecapaciteit door lever en nier.
Wat houdt steady-state in? en hoe is dit gekoppeld aan de onderhoudsdosis?
Na herhaalde toediening van een medicament wordt ‘Steady state’ bereikt, waarbij de plasmaconcentratie door absorptie en eliminatie schommelt rond een gemiddelde plateauwaarde: de steady-stateconcentratie.
De onderhoudsdosis (de dosis die nodig is om het effect van een geneesmiddel in stand te houden) in steady state is alleen afhankelijk van de klaring.
NB: Enzyminhibitors zorgen voor hogere bloedspiegels, waarvan het effect direct optreedt (azolen, grapefruitsap, claritromycine, erythromycine en verapamil). Door enzyminducers worden medicijnen sneller afgebroken (rifampicine, carbamazepine, St. Janskruid). Dit effect treedt pas na dagen tot weken op.
Wanneer geef je een oplaaddosis?
Wanneer snel effect gewenst is bij een lange T1/2, zal soms een oplaaddosis moeten worden gegeven.
Wat bepaalt hoeveel er gegeven met worden om een bepaalde concentratie te halen? en wat bepaalt hoeveel er gegeven moet worden om een bepaalde concentratie in stand te houden?
Samenvattend bepaalt het verdelingsvolume hoeveel er gegeven moet worden om een bepaalde concentratie te halen en de klaring bepaalt hoeveel er
gegeven moet worden om deze concentratie te behouden.
Wat verhoogt de kans op accumulatie van medicijnen? en waar dient dan rekening mee gehouden te worden?
Indien bij nierziekten de glomerulaire filtratie is verminderd, is er kans op accumulatie van medicijnen.
Meestal neemt de klaring van het door de nier uitgescheiden geneesmiddel met
dezelfde factor af als de GFR. Dit effect is belangrijk voor geneesmiddelen die voor meer dan 50% geklaard worden door de nier.
Het is belangrijk om bij een verminderde nierfunctie de dosis van het
geneesmiddel aan te passen!
Wat houdt de halfwaardetijd in van een medicament? en wat is het verband met de steady-state concentratie en de oplaaddosering?
De halfwaardetijd (T1/2) is de tijdsduur waarin de plasmaconcentratie in waarde
halveert.
De tijd tot het ontwikkelen van steady state is alleen afhankelijk van de halfwaardetijd. Steady-state wordt bereikt na ongeveer 4-5 keer de halfwaardetijd. Dus een lagere halfwaardetijd = hoe sneller steady-state bereikt is.
De halfwaardetijd bepaalt de noodzaak van een oplaaddosering. Een lange halfwaardetijd kan zowel door een geringe klaring als door een groot verdelingsvolume worden veroorzaakt.