extra 2 Flashcards
1
Q
stoelgang
A
les selles (fem)
2
Q
een soeplepel siroop
A
une cuillerée à soupe de sirop
3
Q
een koffielepel (hoeveelheid)
A
une cuillerée à café
4
Q
buiten
A
en dehors de
5
Q
de maaltijd
A
le repas
6
Q
trouwens
A
par ailleurs
d’ailleurs
7
Q
stukje weghalen
A
prélèver
8
Q
iets volledig weghalen
A
enlever
9
Q
voorkomen/voordoen
A
survenir
10
Q
diarree
A
la diarrhée
11
Q
in het geval van
A
en cas de
12
Q
de borstvoeding
A
l’allaitement (masc)
13
Q
borstvoeden
A
allaiter
14
Q
teruggaan naar huis
A
rentrer
15
Q
tijdens dezelfde tijd
A
durant la même delai
16
Q
stollen/ het stolsel
A
coaguler
la coagulation
17
Q
overschrijden
A
dépasser
18
Q
een half glas
A
un demi-verre
19
Q
inslikken
A
avaler
20
Q
doorbijten
A
croquer
21
Q
kauwen
A
mâcher
22
Q
een dikke laag
A
une couche épaise
23
Q
een dunne laag
A
une couche fine
24
Q
onder de
A
de moins de
25
vervaldatum (2)
la date de péremption
la date d'expiration
26
neveneffecten
les effets secondaire
les effets indésirables
27
het braken
le vomissement
28
de bekwaamheid
l'aptitude
la capacité
29
afraden
deconseiller
30
de zwangerschap
la grossesse
31
bestaan uit
consister dans (+ lidwoord en zn)
32
het wegnemen (stukje)
le prélèvement
33
een gevoelig orgaan
un organe sensible
34
bestaan in
consister à (+ werkwoord)