ethisch-deontologisch handelen Flashcards
1
Q
moraal
A
- betekenis
- ‘mos’ of ‘mores’ (latijn) = ‘zede of gewoonte’
- stelsel van normen en waarden - kenmerken
- cultuurgebonden aspecten (verschil per context = andere waarden en normen)
- westerse cultuur = individualistisch >< andere culturen = collectivistisch
- veranderen over de tijd heen (vb. milieu of dierenrechten)
2
Q
morele vragen en opvattingen
A
- morele vragen
- vragen over goed en kwaad, manier waarop mensen moeten leven
- vb. mogen mensen dieren eten? is het goed of fout? - morele opvattingen
- geven antwoorden op morele vragen
- vb. vegetariër heeft opvatting dat men geen dieren mag eten = moreel niet te verantwoorden
3
Q
verschillende soorten moralen
A
- hechtingsmoraal
- geweldsmoraal
- reinigingsmoraal
- samenwerkingsmoraal
- beginselenmoraal
4
Q
soorten moralen (1-2)
A
- hechtingsmoraal
- hoe omgaan met mensen waarmee we verbonden zijn (vb. vriend helpen zonder daar zelf beter van te worden) - geweldsmoraal
- hoe omgaan met bedreigende situaties
- geweld = immoreel
- MAAR, moord om moord te wreken > geweldsmoraal
5
Q
soorten moralen (3-5)
A
- reinigingsmoraal
- rein of wit = goede (vb. de witte mars)
- besmetting = kwaad - samenwerkingsmoraal
- rol in de manier waarop mensen samen werken
- reden = beiden beter van worden, meer bereiken dan alleen mogelijk is - beginselenmoraal
- redelijke argumenten waarom handeling goed of fout is
- geen instinctieve en intuïtieve manier
6
Q
waarden en normen
A
- waarden
- opvattingen of voorstellingen van het goede
- wat waardevol is of waar we naar streven
- NIET strikt persoonlijk > gedeeld door (grote) groepen mensen (vb. gezondheid, vrijheid, geluk, vriendelijkheid) - normen
- op waarden gebaseerde handelingsvoorschriften of spelregels
- eenzelfde waarde kan vertaald worden in verschillende normen !!
7
Q
morele en juridische normen
A
- morele normen
- te maken met ideeën over het goede
- hoe we ons moeten gedragen om ‘goed’ te zijn (vb. je liegt niet) - juridische normen
- bindend en sancties verbonden
- ‘gestolde ethiek’ (vb. je doodt niet)
- uitz. Heinz dilemma (overtreden wel als ‘moreel’)
8
Q
fatsoennormen
A
- betekenis
- regels die bepalen of gedrag ‘fatsoenlijk’ is
- ‘kleine ethiek’ of etiquette (vb. vinger opsteken in de klas)
- grens tss morele normen en fatsoensnormen niet zo scherp - criteria die onderscheid bepalen:
- ernst (morele normovertreding ernstiger)
- straf (straf voor normovertreding zwaarder)
- regelcontingentie (morele normen zijn niet/minder afhankelijk van ‘toevallig opgeschreven regels’)
- autoriteit (morele normen minder afhankelijk van goedkeuring door autoriteit)
9
Q
deugden
A
- betekenis
- min of meer vaste, goede eigenschappen van mensen
- ‘verinnerlijkte waarden’ die handelwijze bepalen
- overeen met of gekoppeld aan waarden
- EN onderdeel van karakter (vb. moed, zorgzaamheid, integriteit, naastenliefde en respect)
10
Q
ethiek
A
- betekenis
- ethos = zede of gewoonte (= moraal)
- systematische reflectie op morele vragen - vorm van beginselenmoraal
- argumenten op systematische manier
- afstand van instinctieve gedrag > redelijke manier beargumenteren goed of kwaad
11
Q
manieren om systematisch na te denken over morele vragen
A
- descriptieve ethiek of beschrijvende ethiek
- feitelijke moraal in gemeenschap
- hoe gedragen mensen zich in morele kwesties en welke argumenten (vb. uithuwelijken) - prescriptieve of normatieve ethiek
- pro’s en contra’s van handeling en vervolgens standpunt (vb. legaliseren van drugsgebruik)
- uitgangspunten voor morele keuzes, algemene principes
- feiten < waarden - meta-ethiek
- morele vraagstukken op hoger abstractieniveau (betekenis, herkomst en geldigheid visies goed en kwaad) (vb. zijn mensen gelijk?) - beroepsethiek
- morele regels van beroepsgroep (vb. regels uit beroepsethiek voor pc)
12
Q
verschillende ethische theorieën (prescriptieve of normatieve ethiek)
A
- gevolgenethiek
- beoordeelt gevolgen of doel van handeling
- streeft maximaliseren van genot
- afweging + en - gevolgen
- principe: ‘het doel heiligt de middelen’ - deugdenethiek
- beoordeelt karakter en motieven handelende persoon
- streeft handelen vanuit goede eigenschappen (vb. hoe wordt ik een goed mens?) - deontologie
- beoordeelt handeling zelf en intentie ervan
- streeft nr handelen op basis van redelijke morele regels
- handeling beoordeelt, ongeacht feitelijke gevolgen
13
Q
meta-ethiek
A
- eerste standpunt
- uitgaan van absolute standaard van universele waarden (= altijd voor iedereen gelden)
- vb. ‘de universele Verklaring van de Rechten van de Mens’ - tweede standpunt: moreel relativisme
- geen algemene universele principes
- wat moreel juist of onjuist is, hangt af van normen en waarden in sociale context
- cultuur relativisme = normen en waarden van ene cultuur niet beter dan andere >< evolutionisme = ontwikkeling binnen culturen EN niet-westerse culturen zijn anders en minderwaardig (vb. films, boeken)
14
Q
beroepsethiek
A
- descriptieve beroepsethiek
- beschrijft morele opvattingen van bepaalde beroepsgroep (in context en zonder oordeel)
- beschrijvend onderzoek (vb. ethisch gedrag van verpleegkundige in bepaald land) - prescriptieve beroepsethiek
- regels en richtlijnen over hoe beroepsgroep moreel moet handelen (waarden en normen)
- beroepscode of deontologische code psychologisch consulenten
15
Q
mensenrechten
A
- algemeen
- (fundamentele) rechten, geen privileges, kunnen niet toegekend of ingetrokken worden
- universeel, onvervreemdbaar, ondeelbaar en onderling afhankelijk van elkaar
- beschermd en ondersteund door internationale en nationale wetten en verdragen - ontstaan
- na WOII
- oprichting Verenigde Naties (1945), doel: geloof in de fundamentele rechten van de mens opnieuw te bevestigen