Embryologie maag-darm stelsel Flashcards

1
Q

endoderm derivaten

A

spijsverteringskanaal en de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mond- en neusholte

A

stomodeum; bedekt met ectoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

buccopharyngeale membraan

A

tussen farynx en stomodeum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

farynx

A

splitst zich op
- ventraal: long
- dorsaal: oesophagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

septum transversum

A

diafragma ontstaat hieruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cloaca

A

anus; is eerst nog een gemeenschappelijke opening; hierop aangesloten zit de allantois

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

peritoneaalholte

A

ruimte rond maag-darm stelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

primitieve darm

A

voordarm (craniaal), middendarm (tussen), einddarm (caudaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voordarm

A

hieruit ontstaan uitstulpingen die de longen zullen gaan vormen en farynx, thymus, (bij)schildklier, oesophagus, maag, lever en pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

middendarm

A

blijft aan dooierzaksteel aan de ventrale zijde verbonden met dooierzak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

persisterende dooierzaksteel

A

een uitstulping van de middendarm blijft achter die richting umbillicus loopt –> diverticulum van Merkel
- lijdt tot aangeboren afwijkingen; blijft vast aan de buikwand en vormt een doorgang tussen darm en navel
- kan gedraaid zitten –> buikkramp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

chorionholte

A

wordt een stukje van afgesnoerd tijdens krommingsproces en wordt dan coeloomholte genoemd; vormt een deel van de buikholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

truncus coeliacus

A

voordarm: maag, lever, duodenum, milt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

a. mesenterica superior

A

middendarm: dunne darm en deel van het colon; was voorheen a. vitellina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

a. mesenterica inferior

A

einddarm: deel colon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

distale deel allantois

A

urachus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

urachus

A

vormt in een volgroeid lichaam een ligament die te zien is in de buikwand tussen de blaas en navel: lig. umbilicalis mediana, ernaast lopen 2 plicae umbilicales mediales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

allantois

A

gevormd in week 5; uitstulping van de dooierzak in de vroege navelstreng
- hieruit ontstaan blaas en urethra, daaromheen geslachtscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

septum urorectale

A

einddarmen van de allantois worden hierdoor gescheiden > 2 openingen waartussen het perineum zich bevindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verstoorde ontwikkeling cloacaal membraan en septum urorectale

A

afwijkingen van rectum en anus, bijv. een einddarm die niet naar buiten komt of juist eindigt in de urethra

21
Q

vascularisatie dikke darm

A

a. mesenterica inferior en superior

22
Q

Bij fouten in de kromming en draaiing van de darmbuis

A

rotatiefouten, zoals non-rotatie, omgekeerde rotatie en gevallen waarbij het caecum achter de lever ligt

23
Q

waar ligt de dunne darm en colon tot week 8

A

in de navelstreng

24
Q

oemfalocele

A

Als de darm (vanaf week 8) niet goed naar binnen trekt; een baby heeft dan een groot deel van het maagdarmstelsel in de navelstreng = persisterende fysiologische hernia umbilicalis
- vaak gepaard met andere afwijkingen waardoor prognose ongunstig is
- wel opereerbaar

25
Q

Hoe ligt het maagdarmstelsel?

A

grotendeels intraperiteonaal en is verbonden via dorsaal mesenterium met achterwand van de buikholye > dunne darm bijv heel beweeglijk

26
Q

secundair retroperitoneaal

A

organen die in de loop van de ontwikkeling naar achter in buikholte liggen
- duodenum, colon ascendens, descendens, rectum en pancreas

27
Q

primair retroperitoneaal

A

liggen altijd al retroperitoneaal, zoals de nieren, deze hebben nooit in de buikholte gezeten

28
Q

lig. falciforme

A

tussen de lever en de buikwand

29
Q

dorsale mesogastrium

A

vanaf de maag, aan de dorsale zijde van mesogastrium

30
Q

ventrale mesogastrium

A

tussen maag en lever

31
Q

bursa omentalis

A

Doordat de lever naar rechts draait en de maag naar links>rechterbuikholte naar achter door lever > bursa omentalis
- kan worden bereikt door omentum majus met colon transversum los te snijden van de maag

32
Q

omentum minus

A

het ventrale mesogastrium tijdens de draaiing van de maag, vormt samen met de maag de ventrale begrenzing van bursa omentalis

33
Q

milt

A

in het dorsale mesogastrium

34
Q

omentum majus

A

groeit uit dorsale mesogastrium; bestaat uit dubbelblad peritoneum met daartussen vet; wordt gezien als schort van de darmen
- vergroeit met colon transversum en dorsale mesenterium van dit deel van het colon en vormt caudale begrenzing van bursa omentalis

35
Q

ontwikkeling pancreas

A
  • uit dorsale pancreas ontstaat het grootste deel, deze heeft een eigen uitgang naar duodenum
  • ventrale pancreas ontstaat in nauwe samenhang met ductus hepaticus
    Uiteindelijk fuseren deze uitgangen en vormen ze de pancreas
  • veel variatie in afvoergangen lever en pancreas
35
Q

ontwikkeling pancreas

A
  • uit dorsale pancreas ontstaat het grootste deel, deze heeft een eigen uitgang naar duodenum
  • ventrale pancreas ontstaat in nauwe samenhang met ductus hepaticus
    Uiteindelijk fuseren deze uitgangen en vormen ze de pancreas
  • veel variatie in afvoergangen lever en pancreas
36
Q

Hox-codes

A

belangrijk voor craniaal-caudaal differentiatie
- hoge codes aan caudaal, lage aan craniaal

37
Q

Hoe communiceren endoderm en mesoderm

A

dmv signaalmoleculen

38
Q

Waar ontstaan trachea en longen uit

A

uitstulping van de voordarm

39
Q

Ontwikkeling longen

A
  1. dicothome vertakking van respiratioir divertikel/longknopje; is asymmetrisch met een grotere rechterknop (begin 5e week)
  2. Hieruit ontstaan 2 bronchi principalis
  3. Uit de volgende vertakking ontstaan de bronchi lobulares (rechts 3, links 2)
  4. Bij de volgende vertakking bronchi segmentalis (rechts 10, links 9)
40
Q

Vorming respiratoir epitheel

A

mesoderm vertelt het endoderm dat het dit moet vormen

41
Q

Ontwikkelingsstadia longen

A
  1. glandulaire fase
  2. canaliculaire fase
  3. sacculaire fase
  4. alveolaire fase
42
Q

Glandulaire fase

A

week 8 tot 16, aanleg niet-respiratoir deel van de bronchiaalboom (ongeveer 2^15 vertakkingen)

43
Q

Canaliculaire fase

A

week 7 tot 25, begin vorming respiratoire bronchioli en aanleg bloedvat capillairen

44
Q

Sacculaire fase

A

week 26 tot de geboorte, aanleg sacculi alveolares en alveoli (de longblaasjes)

45
Q

Alveolaire fase

A

week 30 tot 8 jaar, sterke toename alveoli

46
Q

Wat is de ontwikkelingen van de longen?

A

Beperkende factor om een levensvatbare foetus te krijgen, vanwege relatief late ontwikkeling longen

47
Q

Hoe ontwikkelen de longen zich?

A

Binnen de pleura- (pericardioperitoneale) kanalen die in open verbinding staan met toekomstige pericard en periteonaal holtes.
- Intraperitoneaal holte loopt naar voor in U vorm, uit de benen vormen de pleuraholten en de bocht de pericardholte

48
Q

Verstoorde opsplitsing oesophagus en trachea

A

Verbinding tussen oesophagus en trachea: betekent dat er geen toegang is tot ofwel de longen, ofwel in de maag of dat er naar beiden wel toegang is maar dat deze via de andere buis verloopt.