Eiwitsynthese Flashcards

1
Q

van RNA naar eiwit

A

= translatie

1) degeneratieve genetische code: 61 codons voor 20 AZ
- 3 = stopcodon = UAA, UAG, UGA
- meerdere codons voor een aminozuur
- meestal gelijkenissen in laatste nucleotiden

2) leesraam = open reading frames
- meerdere mogelijkheden maar meestal maar 1 mogelijk
- per 3 codons lezen
- kleine afwijkingen: mitochondrionaal DNA = onafhankelijke translatie

mechanisme
1) koppeling van tRNA aan AZ
2) koppeling van tRNA aan mRNA
3) vorming van eiwitketen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

tRNA

A

= adapter voor AZ

1) structuur
- 80nucleotiden
- 4 segmenten vormen lusvorm: 3’ einde met AZ, T-loop, anticodon & D-loop
–> vorm van klavertje 4
–> lussen = gedeeltelijke dubbele helix
- verdere opvouwing tot L-structuur = additionele H-bruggen tussen T & D lus

codon = 3’ - 5’ –> anticodon 3’ -> 5’

2) gebruik
- anticodon = complementair aan mRNA
–> tRNA bevat AZ voor complementair mRNA
- meerdere tRNA moleculen voor AZ bij verschillende codons
- 1 tRNA molecule voor AZ bij codons waarvan enkel eerste 2 nucleotiden van belang zijn = mismatch = wobble

3) voorkomen in organismen
- bacterieën = 20AZ, 61 codons, 31 tRNA’s
- mensen = 20AZ, 61 codons, 48 tRNA’s
–> wel 500 genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tRNA synthese

A

1) aanmaak door polymerase III

2) inkorting door tRNA splicing

3) covalente modificaties
- 1/10 nucleotiden
- 50 soorten modificaties
- beïnvloeding passing van codon x anti-codon = beter herkenning
- vb: demanitatie van adenosine -> inosine

4) transport buitencelkern

5) hecting van tRNA aan juiste AZ
- aminoacyl-tRNA synthesasen
- bacterie = 1
- eukaryoten = specifiek per aminozuur
- 2e enzym voor verbreking van verkeerde koppelingen
- covalente koppeling aan 3’ uiteinde = ATP verbruik voor hoog energetische binding
–> energie gebruiken voor spontane eiwitsynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

koppeling van AZ

A

1) ribosomen
- miljoenen in eukaryotische cel
- kleine subeenheid = herkenning codon x anti-codon
- grote subeenheid = vorming polypeptide binding
–> dissociatie tijdens geen eiwitsynthese

2) delen van ribosoom
- A-site = ontvangen van tRNA
–> binden aan polypeptideketen
- P-site = tRNA aan gebonden aan groeiende keten
–> ontbinden van tRNA
- E-site = exiting van tRNA

3) peptidebinding vormen tussen
- afla-carboxylgroep van groeiend eiwit
- alfa-aminogroep van vrij aminozuur
- van N-terminus naar C-terminus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mechanisme van AZ koppeling

A
  1. 5’ einde mRNA = associatie grote & kleine subeenheid
  2. startcodon
    - begin eiwitsynthese
    - N-terminus van eiwit
  3. eerste cycli
    - binding van tRNA op A of P site
    - beide zorgen voor juiste associatie
    - vorming binding tussen groeiend eiwit & AZ
    - translocatie naar volgend codon
    - binding elongatie factoren
  4. reactie cyclus
    - binding tRNA op A site
    - binding op groeiend eiwit
    - tRNA covalent gebonden aan C-terminus in P site
    - doorschuiven naar E - site = verlaten
    - door peptidyltransferase
  5. stopcodon
    - loslaten eiwit
    - dissociatie subeenheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

proofreading van eiwitsynthese

A

1) elongatie facotren
- elke cyclus binden & terug verlaten
- bacterieel = EF-Tu & EF-g, eukatryoot = EF-1 & EF-2
–> EF-G = correcte locatie van ribosoom
1) binding GTP & aminoacyl-tRNA = gebogen binding
2) naar ribosoom brengen & controle juiste AZ op tRNA
3) gebogen binding laat codonparing toe maar nog geen incorperatie van AZ
4) correct codon = GTP hydrolyseren
5) loslaten binding EF-Tu & AZ, vorming binding AZ & eiwit

2) ribosoom zelf
- kleine subeenheid ondergaat H-bruggen met codon & anticodon
- aantal H-bruggen bepaalt correctheid

3) positionering
- tRNA moet zich juist positioneren
- foutive tRNA vindt juiste positie niet snelgenoeg & heeft kleine affiniteit dus zal dissocieren

=> accuratesse van 99,99%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

start van eiwitsynthese eukaryoot

A

belang
- bepalen van leesraam
- bepalen wel/niet synthese
- startcodon: AUG = methionine & formylmethionine in bacteriën
- altijd aan N-terminus maar meestal verwijderen door proteasen

process
1. met-rRNAi = initiator tRNA-methionine complex
2. binding op kleine eenheid & P-site van grote = enige tRNA dat op kleine kan binden
3. 5’ herkenning door eIF4E & eIF4G initiatie factoren op 5’ kap
4. zoeken naar AUG door additionele eIF’s
- eIF’s = ATP verbruikende helicase
- cosac-sequentie 5’-ACCAUGG-3’
5. AUG = start
- dissocieren eIF’s
- vorming ribosomaal complex
- tRNAi blijft op A&P site
7. 10% = eerste AUG overslaan
- leaky scanning
- gelijkaardige eiwitten met andere N-terminus
- gelijkaardige functie/pathway
- afh vn nucleotiden rond startcodon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

start van eiwitsynthese bacterie

A

= geen 5’ kap

1) Shine-Dalgarno-sequentie
- enkele nucleotiden stroomopwaarts
- herkenning door nucleosoom
- AGGAGGU
2) herkenning van ribosoom
3) basenpaar vorming mat 16S RNA van kleine subeenheid
4) correctie positionering ribosoom
5) translatiefactoren zorgen voor associatie van grote subeenheid

bacterieën = vaker polycitronisch = verschillende eiwitten vanaf zelfde mRNA streng

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

einde van eiwitsyntese

A

1) stopcodon = UAA, UAG, UGA
2) geen tRNA die stopcodon herkent
3) op A-site
- release factors forceren peptidyltransferase te stoppen
–> tRNA nabootsen
- watermolecule incorperen = hydrolyseren van C-terminale einde
4) einde
- eiwit in cytosol
- dissociatie van ribosoom (subeenheden) & mRNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

snelheid van eiwitsynthese

A

prokaryoten = 20AZ/s
eukartyoten = 2AZ/s
–> eiwit = enkele seconden/minuten

versnellen

1) polyribosomen = polysomen
- complexen van meerdere ribosomen
- max 80 nucleotiden van elkaar verwijderd
- meerdere translatie-initiaties

2) bactierieel mRNA ≠ processing & geen celkern
- begin van translatie voor stoppen transcriptie
+ interactie van 5’ & 3’ uiteindes
- dissociatie van ribosoom = terug kunnen beginnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

antibiotica

A

1) verschillen in machinerie eukaryoten & prokaryoten
2) bacteriën = prokaryoten, gistcellen = eukaryoten maar overleven in zelfde milieu = competitie
3) productie van bacteriële inhibitoren door gistcellen
–> meestal door binding in holte rRNA molecules
4) inhibitoren = goed voor bacteriele infecties & hoge innames zijn mogelijk
- chlooramefincol = inhibitie van eiwitsynthese in mito
- cycloheximide = inhibitie enkel in ribosomen
- puromycine = analoog van aminoacyl-tRNA = herkennen & incorperen = stoppen synthese
–> zowel pro & eukaryoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kwaliteit controles bij translatie

A
  1. normaal = enkel goede mRNA uit celkern
    - foutive processing = soms verlaten van celkern
    - schade oplopen of breken in cytoplasma
    - nood aan backup
  2. 5’ kap
    - begin van translatie-initiatie machinerie
    - controle voor breuken
  3. EJC exon junction complex
    - op plaatsen waar splicing zou moeten gebeuren = toevoeging bij passage NPC
    - controle goede splicing
    - krachtigste = nonsense mediated mRNA decay
    - eliminatie na merken voorkomen

1) passage door NPC
2) 5’ kap wordt herkend door ribosoom
3) ribosoom verwijderd tijdens passage EJC gebonden aan splicesites
4) ribosoom stagneert bij laatste exon voor stopcodon = geen overige EJC mogen nog aanwezig zijn
5) stagnerend ribosoom botst tegen EJC = stoppen
–> controle van mRNA door eerste translatie ronde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

opvouwing van eiwitten

A
  1. algemeen
    - 3d structuren = hydrofobe kern
    - binding cofactoren
    - actief worden door modificaties van enzymen vb: kinase
    - informatie door AZ sequentie zelf = specifiek opvouwingspatroon
  2. cotranslationele opvouwing = net na veralten ribosoom
    - startent aan N-terminus
    - volledig opgevouwen bij einde translatie
  3. chapperonnes = enkel eukaryoten
    - medieren opvouwing
    - verwijderen verkeerde opvouwing
    - heat shock eiwitten = toename na denaturatie door temp
    - ATP verbruik
    - herkenning hydrofobe delen aan opp
    - door slechte opvouwing of niet vinden andere complexen
    - gevaar voor cel = aggregaat vorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

soorten chapperones

A

1) HSP70
- actief vanaf begin eiwitsynthese
- herkennen van 7hydrofobe AZ
- ATP hydrolyse = binding & loslaten tot correct eiwit

2) HSP60
- actief vanaf volledig eiwitten
- ruimte in eiwit = voorkomen aggregatie met andere eiwitten
- terug correct opvouwen

3) verwijdering van eiwitten door proteolyse door proteasoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

proteasoom

A

in competitie met chapperones
- lengte van onopgevouwde eiwitten bepaald fractie van eiwitten dat afgebroken wordt

1) binnenkant
- complex van proteases
- ATP verbruik
- 1% van alle eiwitten
- 20S kernproteasoom = holle cilinder
- eiwitten vormen heptameer -> 4 heptameren vormen cilinder
–> proteasen met actief centrum naar binnenkant

2) uiteindes = kapcomplex
- ATP verbruik
- 19S kap
- ring van 6 eiwitten
- eiwit ontvouwen vooraleer degeneratie = AAA eiwitten & eiwit unfoldases ≈ DNA helicases
- processief karkater = mogelijkeheid tot dissociatie van volledig eiwit tot kleine peptiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ubiquitine

A

= speciale degeneratie van sommige eiwitten

ubiquinatie = 3 eiwitten
1) E1 = ubiquitine activeren
2) E2 = ubiquitineconjugerend enzym
3) E3 = samenwerken met E2 = E2-E3 complex = ubiquitine ligase
4) binding E3 x degeneratiesignalen
5) E2 plaatst poly-ubiquitine ketens op lysines
- C-terminale AZ
- NH2 toevoeging mogelijk op meerdere AZ maar gebeurd enkel op Lys
6) herkenning poly-ubiquitine ketens x receptoren in proteasoom

17
Q

ziektes ivm met eiwitopvouwing

A

1) eiwit mutanten
2) verkeerd opvouwen
3) aggregeren vb: beta-sheet = resistent tegen proteolyse = amyloïde structuren
4) absorberen van andere eiwitten
5) celdood of extracellulaire weefselschade
6) neurodegeneratieve schade door hoge gevoeligheid van hersenen
- Alzheimer
- Huntington

prionen
- overdacht door weefsel eten met prionen
- ziekte van creutzfelt-jacob => BSE = gekkekoeienziekte
- PrP prioneiwit: aan buitenkant van plasmamembraan
–> vooral bij neurale cellen
- mogelijk convergeren naar pathologische cellen
–> positieve feedback voor verdere propagatie & verdere convergertie van normale cellen

18
Q

algemene eiwitmodificaties

A

= enkel enzymatische besproken
–> enzymen in ER

  1. zwavelbruggen = SS bruggen
    - extra stabiliteit toevoegen aan eiwit vb: chapperones = apoptose eiwitten & lysozyme van traanvocht
    - enzym herkent dichtbij gelegen CYS & verbind thiolgroepen
  2. kinasen & fosfatasen
    - kinase = fosfaat toevoegen, fosfatase = verwijderen
    - omkeerbaar: AZ + ATP <=> AZ-PO3 + ADP
    - mogelijk op OH hydroxylgroep: serine, threonine & tyrosine
    - kinasen = heel specifiek, fosfatasen = specifieke & algemene
19
Q

eiwit kinasen

A
  1. enzym
    - kinase domein = 290AZ
    - families van eiwitten afh van uiteindes & addities van kinase domein
    - AZ motieven voor substraatherkanning & regio in cel
  2. evolutionaire boom
    - door genduplicaties & mutaties
    - nabije takken = gelijkaardige functies
    - rechts boven = CDK
    - links = src
20
Q

CDK

A

= cycline dependend eiwitkinasen
- signalisatie circuits: activatie na activatie van ander enzym …
- 1 eiwit kinase = input-output schakelaar binnen netwerk
- fosforyleren van serine & threonines
- regulatie over fasen van celcyclus

activatie van een CDK
- binding met cycline
- fosforylering van bepaald threonine
- defosforylering van bepaald threonine
–> specifieke regulatie voor celcyclus = fine-tuning

21
Q

src

A
  1. kenmerken
    - subfamilie met 9 leden
    - korte N-terminale staart = associatie met vetzuurketens
    - aan binnekant van membraan
    - overactief bij sarcoma’s
  2. delen
    - src homology 2 = SH2
    - SH3
    - kinase domein
  3. inactieve vorm
    - SH2 gebonden met C-terminaal tyrosine
    - SH3 gebonden met proline rijke gebied in actief centrum
    - actieve site verstoord
    - activering = verwijderen fosfaat op C-terminaal tyrosine & binding op SH3
22
Q

effect van bepaalde eiwit modificaties

A

20.000 genen - alternatieve splicing -> 100.000 eiwitten - AZ modificaties -> miljoenen mogelijk

= patroon van eiwit modificaties
- meerdere eiwitmodificaties mogelijk op meerdere AZ
- p53: 4 modificaties op 20 AZ
–> maakt vele tussenvormen met specifieke functies
- 1 modificaties kan andere modificaties induceren vb histon H3
- heel patroon van modificaties bepaald uiteindelijke eigenschappen van eiwit
=> verandering activiteit, stabiliteit, lokalisatie & interacties met andere eiwitten

23
Q

transport van eiwitten

A

1) compartimenten van cel
- afgescheiden door membranen
- bacterie = geen organellen
- elke eigen specifieke set enzymen & eiwitten
- specifieke merkers aan opp
- tegenovergestelde processen in andere organellen

2) soorten transport
- transport door poorten vb: NPC = selectief & actief
- transmembranair transport vb: translocators voor eiwitten = eerst ontvouwen
- vesikeltransport

3) sorteer signaal
- sommige eiwitten niet = in cytosol blijven
- bepaalt waar cel moet komen
- 15-60AZ aan N-terminus of intern
–> N-terminus = wegknippen na transport door signaal peptidasen
–> intern ≠ wegknippen
- herkenning x receptoren = binnenlaten