economie Flashcards

1
Q

economie

A

alle keuzes die je moet nemen waar uiteindelijk geld bij komt kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

chartaal geld

A

tastbaar geld, cash

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Giraal geld

A

niet tastbaar geld, digitaal geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zwart geld

A

geld dat wordt verdient door niet officieel werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

regel voor omrekenen

A

altijd terug naar een jaar rekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

inflatie

A

het minder waard worden van geld omdat producten duurder worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

budget

A

het geld dat te besteden hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

budgetlijn

A

het overzicht van uitgaven tussen 2 producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vaste lasten

A

kosten die je elke periode hebt omdat je er een contract voor hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

huishoudelijke uitgaven

A

kosten aan dingen die je in het dagelijks leven nodig hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

reserveringsuitgaven/incidentele uitgaven

A

grote uitgaven waar je vaak voor hebt moeten sparen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Begroting

A

Overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven over een bepaalde periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Derde dinsdag van september

A

Prinsjesdag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Troonrede

A

Alle plannen van de overheid voor het komende jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rijksbegroting

A

de begroting van rijk, verwachte in en uitkomsten van het land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Miljoenennota

A

Toelichting op de rijksbegroting

17
Q

Directe belasting

A

Belasting wat direct van jouw loon wordt ingehouden

18
Q

Indirecte belasting

A

belasting dat je betaalt als je ergens gebruik van maakt

19
Q

0%

A

medische zorg

20
Q

9%

A

eten en drinken/ leeswaar/diensten zoals: kapper

21
Q

21%

A

Al het overige

22
Q

BTW + exclusief verkoopprijs =

A

inclusief consumentenprijs

23
Q

accijns

A

een extra toelage op producten en diensten die slecht zijn voor het milieu

24
Q

overige indirecte belasting

A

Zijn bijvoorbeeld tol betalen, invoerrechten en wegenbelasting

25
Q

sociale premies

A

geld dat wordt ingehouden voor eventuele zorg