biologie Flashcards

1
Q

bloedplasma

A

7% eiwitten en 91% water 2% opgeloste stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

rode bloedcellen

A

de vorm: kleine ronde schijfjes, in het midden iets dunner dan aan de rand. GEEN CELKERN. In 1 kubieke millimeter bloed zitten ongeveer 5 miljoen rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

witte bloedcellen

A

EEN CELKERN. Geen vaste vorm. Kunnen door de kleinste bloedvaten heen. In 1 kubieke millimeter zit ongeveer 7 duizend witte bloedcellen. Ze kunnen ziekteverwekkers, zoals bacteriën en virussen, onschadelijk maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bloedplaatjes

A

uiteengevallen cellen. GEEN CELKERN. 1 kubieke millimeter zit ongeveer 3 honderdduizend bloedplaatjes. Nodig voor de stolling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

fibrinogeen

A

een plasma-eiwit. Het vervult een functie bij de bloedstolling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hemoglobine

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bloedstolling

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bloedsomloop

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

slagaders

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

haarvaten

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aders

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bloedvatenstelsel

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

poortader

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kleine bloedsomloop

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

grote bloedsomloop

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

dubbele bloedsomloop

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kleppen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

kransslagaders

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

kransaders

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

harttussenwand

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

bovenste holle ader

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

onderste holle ader

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

rechterboezem

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

rechterkamer

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

longslagaders

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

longaders

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

linkerboezem

A
28
Q

linkerkamer

A
29
Q

aorta

A
30
Q

hartkleppen

A
31
Q

halvemaanvormige kleppen

A
32
Q

hartslag

A
33
Q

hartpauze

A
34
Q

lichaamsvreemde stoffen

A
35
Q

afweersysteem

A
36
Q

immuunsysteem

A
37
Q

infectie

A
38
Q

antigenen

A
39
Q

antistoffen

A
40
Q

immuun

A
41
Q

natuurlijke immuniteit

A
42
Q

vaccinatie

A
43
Q

vaccin

A
44
Q

kunstmatige immuniteit vaccinatiegraad

A
45
Q

allergische reactie

A
46
Q

allergie

A
47
Q

anafylactische reactie

A
48
Q

bloeddruk

A
49
Q

slagaderverkalking

A
50
Q

hartinfarct

A
51
Q

hart- en vaatziekten

A
52
Q

kater

A
53
Q

alcoholvergiftiging

A
54
Q

bingedrinking

A
55
Q

weefselvloeistof

A
56
Q

lymfevaten

A
57
Q

lymfe

A
58
Q

lymfevatenstelsel

A
59
Q

lymfeknopen

A
60
Q

bloedgroep

A
61
Q

bloedfactoren

A
62
Q

antigeen A

A
63
Q

antigeen B

A
64
Q

bloedtransfusie

A
65
Q
A