ECO gesch deel 1 begrippen Flashcards
hoogconjunctuur
de opgaande fase in de conjunctuurbeweging van de vrijemarkteconomie
gay twenties
de zeer bewogen periode tijdens de jaren 1920 waarin sterk werd afgeweken van de tot dan toe geldende normen
beurscrash van wall street
(oktober 1929) plotselinge ineenstorting van de aandelenkoersen op de beurs van Wall Street (New York) die plaatsvond
staatsgeleide economie
alleen de staat recht heeft op het verstrekken van goederen en diensten, waardoor het marktmechanisme (balans vraag en aanbod) komt te vervallen
gemengde economie
economisch systeem waarin zowel openbare als private ondernemingen voorkomen
economische ontreddering
wanorde van de economie
oorlogseconomie
economische situatie waarbij de inrichting van de economie (in zijn geheel of delen daarvan) ondergeschikt wordt gemaakt aan een bepaald belang. Veelal wordt een oorlogseconomie samengesteld in verband met een bedreiging van het landsbelang
vredeseconomie
economisch beleid dat de eigen markt afschermt voor buitenlandse concurrenten
economisch liberalisme
de erkenning van het recht op vrije economische activiteit en vrij economisch verkeer
grote depressie
(1870) wereldwijde economische crisis die volgde op de sterke economische groei die in gang was gezet door de tweede industriële revolutie
conjuncturele crisis
De negatieve groei van de economische groei op korte termijn
monopolievorming
situatie waarin één bedrijf een bepaalde sector volledig domineert en dus geen concurrentie heeft
veertienpunten programma
een vredesplan van de Amerikaanse president Wilson, dat deze in het laatste oorlogsjaar van de Eerste Wereldoorlog bekend maakte
warbaby’s
aandelen van industriële maatschappijen, die legerbehoeften fabriceren
of
landen die opkomen door oorlog
fordisme
massaconsumptie (door de lopende band)