Duitse Constitutionele Traditie

Question 1

Klein-Duitsland (politieke geschiedenis, 19de eeuw)

Answer 1

Duitsland zonder Oostenrijk. Bismarck die premier was van Pruisen, zorgde ervoor dat na de Oostenrijks-Pruissische oorlog, Oostenrijk uit Duitsland gesloten werd.

Question 2

‘Diktat’ van Versailles

Answer 2

Het is een andere benaming voor het Verdrag van Versailles (1919) hierbij met een negatieve connotatie, wegens de vernedering van het verdrag en de zeer hoge herstelbetalingen. Dit zorgde voor onrust tijdens de Weimarre Republiek.

Question 3

DDR

Answer 3

Duitse democratische republiek. 1949-1990: oostelijke helft van Duitsland onder communistisch bestuur, het fungeerde als een satelietstaat van SU.

Question 4

Realpolitik

Answer 4

Werkwijze van Bismarck. De realpolitik benadrukt de politiek op een nuchtere wijze zonder politieke principes. De kosten en baten worden bekeken los van enige vorm van ideologie of politiek filosofische overwegingen. Eerder een negatief begrip.

Question 5

Kompetenz-Kompetenz (in het Duits constitutioneel recht)

Answer 5

De bevoegdheid van de federale wetgever om zijn eigen bevoegdheden te verdelen. Dit werd ontwikkeld door Bismarck tijdens het Duitse Rijk.
De bevoegdheid van de bevoegdheid.

Question 6

Bundesverfassungsgericht BverfG

Answer 6

Het Duits federaal grondwettelijk hof dat werd opgericht bij de constitutie van de BRD in 1949. Het regelt bevoegdheidsconflicten en beschermt de fundamentele rechten en vrijheden.

Question 7

Konstruktives Misstrauensvotum (in de grondwet van de BRD)

Answer 7

Constructieve motie van wantrouwen door de Bondsdag gericht tegen de bondskanselier zoals bepaald in art.67 van de Grundgestz van 1949. Hierbij moet een meerderheid in de Bondsdag een nieuwe opvolger kiezen en wordt de opdracht gegeven aan de Bondspresident om de Bondskanselier te ontslaan.

Question 8

Ewigkeitsklausel (GG)

Answer 8

Een clausule in art 79 van de Duitse grondwet die stelt dat bepaalde grondwettelijke bepalingen (met name artikel 1 en artikel 20, alsook de structuur en medewerking van de deelstaten in de bondsstaat) onwijzigbaar zijn en zo de fundamentele ordening van de democratische rechtsstaat alsook diens fundamentele rechten en vrijheden waarborgt.