Dualisme Flashcards

Descardes

1
Q

Filosofie

A

De studie van het kritische denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

5 manieren om het te begrijpen

A

1) Conceptueel onderzoek
a. Wetenschappelijk wereldbeeld, alles doormiddel van onderzoek. Niet waarneembare entiteiten. Bijvoorbeeld atomen
b. Manifest wereld, normale wereldbeeld, wat je dagelijks meemaakt
i. Er wordt gekeken wat een bepaald concept is en wat het betekent in een betaalde wereld

2) Conceptuele verheldering
a. Gebruik van de wetenschap om concepten te verhelderen

3) Geldigheidswetenschap
a. In hoeverre mogen wij de concepten gebruiken, zoals ‘causaliteit’, mag de term wel en gebruiken we hem niet te vaak?

4) Perspectiefwisseling
a. Middelbare school niveau, meningen horen en je eigen mening delen

5) Zoektocht naar de waarheid
a. Is er iets van een waarheid?
b. Is er een algemene vorm van kennis?
i. Filosofie is geen scepticisme (kennis is onmogelijk) of relativisme (een bepaald concept/waarheid is afhankelijk van iets anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Dualistische Intuities

A

ervan uitgaan dat het lichaam en geest anders zijn en onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan en functioneren

BV. Het werkt wel samen, stel je wordt ziek kun je jezelf mentaal ook slecht voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Qualia

A

Hoe het is iets te ervaren zoals kleuren, geuren en smaken

Bijvoorbeeld: De smaak van koffie, maar de ervaring kan heel anders zijn dan die van een andere persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kwalitatieve vs fenomenale aspect van ons bewustzijn

A

Kwalitatief = voor elke persoon anders

Fenomenaal = de beleving van onze ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Propositionele attitude (PA)

A

houding ten opzichten van een prepositie (voorstel)

i. Bevat intentionaliteit: de gedachten gaat ergens over (aboutness)
ii. Discrete entiteiten: iets dat op zichzelf bestaat (a heeft niks te maken met b)

  1. Voorbeelden: ‘Jij denkt dat ik van koffie houd’ (Intentionaliteit = liefde voor koffie)
  2. ‘Jan geloofd dat het regent’ (Jan neemt de positie aan ‘geloven’ t.o.v de propositie het regent)

a. Cognitieve toestanden = mentale toestanden die bewust kunnen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

intentionaliteit

A

de gedachten gaat ergens over (aboutness)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Discrete entiteiten

A

iets dat op zichzelf bestaat (a heeft niks te maken met b)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Emoties

A

Combinatie van een ervaring en een cognitieve toestand

Voorbeeld: verliefd zijn -> als je verliefd bent gaat dat over iemand (aboutness) en over het gevoel dat je krijgt bij die persoon (what-it-is-likeness)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Substantie-dualisme

A

Theorie van René Descartes

i. Res cogitans: De denkende substantie, geestelijk: denken
ii. Res extensa: de uitgebreide substantie, materieel: plaats innemen in de ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Radicale twijfel

A

i. Alles in twijfel trekken
ii. Malin genie: kwaadaardig demon die ons laat geloven dat de wereld echt is, terwijl dit niet is
iii. Cogito ergo sum = ik denk na, ik twijfel, dus ik besta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

helder en duidelijk inzicht

A

i. Decartes ziet zichzelf als een res cogitans = denkende substantie (hij ziet in dat hij een denkende substantie is)
ii. God is perfect dus hij moet wel bestaan (als het niet perfect is bestaat het niet) en dus bedriegt God mij niet, en dus heb ik een lichaam
iii. Descartes is een res cogitans (denkend wezen, ik twijfel, dus ik kan denken) & en een res extensa = een uitgebreide substantie (ik heb een lichaam, dus neem plek in op de wereld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Probleem met substatie dualisme

A

e. Substantie-dualisme neemt de wetenschap niet serieus!
f. Onze opvatting van een losse geest/ziel is conceptueel incoherent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Interactieprobleem

A

Hoe kan een niet-fysische substantie (res cogitans) botsen met de fysische substanties (rex extensa)? Patrick Swayze probleem, Ghost)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oplossing interactieprobleem

A

lichaam en geest interacteren in de pijnappelklier (want de pijnappelklier was niet dubbel in de hersenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Occalionalisme

A

Alleen God is de ware oorzaak van dingen in de wereld – mijn wens/gedachte is de gelegenheid (occasion) voor God om mijn arm op te steken. Dus God veroorzaakt dat mijn hand beweegt

17
Q

Parallelisme

A

geest en lichaam staan los van elkaar. God heeft de geest en lichaam aan het begin der tijden gelijk laten lopen. Als twee klokken die synchroon lopen. Het lijkt alsof het interacteert, maar zijn los van elkaar

18
Q

Wanneer Chandler vreest dat Joey een oogje heeft op Monica, dan is Chandlers mentale toestand er één…
A) Met quale maar zonder intentionaliteit
B) Met fenomenale ervaring en aboutness
C) Zonder quale maar met intentionaliteit
D) Zonder fenomenale ervaring en aboutness

A

B) Met fenomenale ervaring en aboutness

19
Q

Geef het juiste antwoord aan. Als Meneer X zegt dat God wil dat hij zijn been beweegt, en dat hij daarom zijn been beweegt, bij welke stroming past dit het beste?
A) Substantie-dualisme
B) Occasionalisme
C) Parallellisme
D) Geen van de bovenstaande opties

A

B) Occasionalisme

20
Q

Welke van de volgende antwoorden biedt een voorbeeld van een mentale toestand met
intentionaliteit en een quale?
a. Johns overtuiging dat Abbey Road in Londen ligt.
b. Pauls liefde voor Linda.
c. George zijn ervaring van blauw.
d. Ringo’s gedachte over hoe hippies de oorlog in Vietnam haten.

A

b. Pauls liefde voor Linda.

21
Q

Volgens welke filosofische positie is er interactie tussen de mentale en de materiële substantie?
a. Het substantiedualisme, het parallellisme en het occasionalisme.
b. Het substantiedualisme, het parallellisme maar niet het occasionalisme.
c. Het substantiedualisme, het occasionalisme, maar niet het parallellisme.
d. Het substantiedualisme, maar niet het parallellisme en het occasionalisme.

A

d. Het substantiedualisme, maar niet het parallellisme en het occasionalisme.

22
Q

Descartes komt tot de conclusie dat hij niet alleen een geest heeft, maar ook een lichaam. Hij
weet dit omdat…
a. … God hem niet zal bedriegen.
b. … hij een heldere en duidelijke ervaring heeft van zijn lichaam.
c. … hij er niet aan kan twijfelen dat hij ook een lichaam is.
d. … hij pijn voelt wanneer hij in een spijker stapt.

A

a. … God hem niet zal bedriegen.