DSM 5 Flashcards
seperatieangststoornis DSM
3+ kenmerken
- Extreme onrust bij (verwachte) scheiding van thuis of hechtingspersonen.
- Aanhoudende en excessieve angst om hechtingspersonen te verliezen door ziekte, ongeluk of overlijden.
- Overmatige bezorgdheid om zelf iets te overkomen, waardoor scheiding ontstaat. (ontvoering)
- Weigeren of sterke tegenzin om zonder hechtingspersonen ergens naartoe te gaan.
- Angst of tegenzin om alleen te zijn zonder hechtingspersonen.
- Niet alleen willen slapen of elders overnachten zonder hechtingspersoon.
- Terugkerende nachtmerries over scheiding.
- Lichamelijke klachten bij (verwachte) scheiding, zoals hoofdpijn of misselijkheid.
specifieke fobie DSM
A. Duidelijke angst voor een specifiek object of situatie (zoals hoogtes, dieren, vliegen). Bij kinderen kan dit zich uiten in huilen, driftbuien of vastklampen.
B. De angst treedt vrijwel altijd direct op bij blootstelling.
C. Het object of de situatie wordt vermeden of alleen met intense angst doorstaan.
D. De angst is buitensporig in verhouding tot het werkelijke gevaar en de context.
E. De angst of vermijding houdt doorgaans min. zes maanden aan.
F. .. veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk…
G. …. niet beter verklaard door….
sociale angststoornis DSM
A. Duidelijke angst voor sociale situaties waarin men beoordeeld kan worden.
B. Angst om negatief beoordeeld te worden door zichtbaar angstig gedrag.
C. Sociale situaties roepen vrijwel altijd angst op.
D. Sociale situaties worden vermeden of met intense angst doorstaan.
E. De angst is buiten proportie in verhouding tot het werkelijke gevaar.
F. De angst of vermijding houdt meestal minstens zes maanden aan.
G. De angst veroorzaakt significante problemen in sociaal of beroepsmatig functioneren.
H. De angst is niet het gevolg van drugs, medicatie of een lichamelijke aandoening.
I. De angst wordt niet beter verklaard door een andere psychische stoornis.
J. Als er een lichamelijke aandoening is, is de angst hieraan niet direct gekoppeld of overdreven.