1. Intro Angststoornissen Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen vrees en angst?

A

Vrees is kortdurend en speelt zich in het heden af, bijvoorbeeld als je een slang ziet. Het is normaal en nuttig
Angst is langdurend, zorgen maken over de toekomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe uit een cognitieve bias voor angst?

A

(Jonge) Kinderen en volwassenen zijn sneller in het herkennen van slangen dan in het herkennen van bloemen, kikkers en rupsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn normale angsten voor kinderen 0-12 maanden?

A

harde geluiden, opdoemende objecten, scheiding opvoeder, vreemden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn normale angsten voor kinderen 1-2 jaar?

A

scheiding opvoeder, vreemden, verwonding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn normale angsten voor kinderen 2-3 jaar?

A

scheiding opvoeder, onweer, vuur, donker, nachtmerries, dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn normale angsten voor kinderen 4-5 jaar?

A

scheiding opvoeder, de dood, gewond raken (zelf en anderen), donker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn normale angsten voor kinderen 5-7 jaar?

A

fantasiewezens, ziektes, traumatische gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn normale angsten voor kinderen 5-11 jaar?

A

falen (op school), voor gek gezet worden, afgewezen worden door uiterlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn normale angsten voor kinderen 12-18 jaar?

A

sociaal falen, afwijzen door leeftijdsgenoten, oorlog, rampen, toekomst (klimaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

op basis van welke dingen kan er beoordeeld worden of de angst normaal of afwijkend is?

A
  • Intensiteit (irreëel tov werkelijke dreiging)
  • Onaangepastheid (ontwikkelingsfase, bijv. 2 versus 12 jarige bang voor stofzuiger)
  • Volhardendheid (copingsstrategieën, bijv. jarenlang vermijden na 1 slechte ervaring)
  • Controleverlies (regulatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn gedragsmatige symptomen van angst?

A

vermijding
vastklampen
huilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn cognitieve symptomen van angst

A

concentratieproblemen
verhoogde aandacht voor situaties die angst oproepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn fysiologische symptomen van angst

A

duizeligheid
misselijkheid
zweten
hartkloppingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn sociale symptomen van angst

A

weinig aansluiting bij leeftijdsgenoten
schooluitval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cijfers seperatieangstoornise

A

Een van meest voorkomende angststoornis bij jongere kinderen (4-10%)
Onset 7-8 jaar, vaak na trauma
Hoge comorbiditeit (66%) met angststoornissen en depressie, maar hoog herstelratio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarin kan een specifieke fobie gespecificeerd worden?

A
  • dieren
  • natuurlijke omgeving
  • bloed, injecties, verwondingen
  • situationeel (lift, vliegtuig)
  • overig (clowns, hard geluid)
17
Q

specifieke fobie

A
  • Angst verbonden aan zowel de situatie van specifieke prikkel als de anticipatie. Kinderen vaak angst voor dieren.
  • Ook hoge lifetime prevalentie (20%) maar weinig in behandeling. Iets meer meisjes.
  • Hoge prevalentie in de kindertijd, piek rond 10-13 jaar.
18
Q

sociale angststoornis

A
  • Relevant bij diagnose bij kinderen:
    – Angst zowel bij leeftijdsgenoten als volwassenen. Moeten wel sociale vaardigheden ontwikkeld hebben.
    – Hoeven de angst niet als buitensporig te ervaren.
  • Invloed op sociaal-emotionele ontwikkeling (hyperfocus op zelf).
  • Angst voor kritiek van anderen is een belangrijke component: het draait dus niet alleen om de angst voor sociale situaties, bv omdat er veel mensen in een ruimte zijn, of omdat ze de ruimte niet kunnen verlaten.
  • Onset vooral tijdens (vroege) adolescentie, bijna nooit < 10 jaar, lifetime prevalentie 6%-12%.
  • Meisjes:jongens = 2:1
  • Hoge comorbiditeit (66% vooral met GAS)
19
Q

GAS

A
  • vaak fysieke component (meest voorkomend: rusteloosheid)
  • lage prevalentie (2.2%) maar meeste verwijzingen
  • onset vaak adolescentie, vaak persistent
  • hoge comorbiditeit (87%)
20
Q

Cognitief model van paniek

A
  1. trigger stimulus
  2. trigger wordt als gevaarlijk geïnterpreteerd
  3. interpretatie leidt tot angst of bezorgdheid
  4. lichamelijke sensaties
  5. lichamelijke sensatie wordt verkeerd geïnterpreteerd als teken van dreigend verhaal
21
Q

selectief mutisme

A
  • Nieuw bij angststoornissen in DSM 5 (was ontwikkelingsstoornis).
  • Lage prevalentie van 0,7%, onset rond 3 – 4 jaar.
  • Hoge comorbiditeit (80%), vooral met sociale angst