3. Ontwikkeling angst Flashcards

1
Q

Tripartite model (Lang, 1968)

A

Het Tripartite Model van Lang (1968) stelt dat angst bestaat uit drie componenten: cognitief (angstige gedachten), fysiologisch (lichamelijke reacties zoals hartkloppingen) en gedragsmatig (vermijding of bevriezing). Deze drie kunnen samen of afzonderlijk optreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waaruit bestaat het transactioneel model?

A

Angststoornissen ontstaan en blijven bestaan door een wisselwerking van verschillende factoren:

  • Predisponerende invloeden (bv. genetische aanleg, temperament)
  • Beschermende invloeden (bv. sociale steun, copingvaardigheden)
  • Cumulatief risico (balans tussen risico- en beschermende factoren)
  • Uitlokkende invloeden (bv. stressvolle gebeurtenissen)
  • Instandhoudende invloeden (bv. vermijding, negatieve gedachten)
  • Verbeterende invloeden (bv. therapie, blootstelling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn voorbeelden van biologische kwetsbaarheid?

A
  • prenatale invloed
  • familielid met angststoornis (met een ouder, 5x grotere kans)
  • genetische variatie: o.a. serotonine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is gedragsinhibitie

A

Het vertonen van verlegen en teruggetrokken gedrag bij onbekende en/of spannende situaties en met onbekende personen. Dit kan bij peuters worden vastgesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarvoor is gedragsinhibitie een voorspeller?

A

het is een voorspeller van sociale angst, maar niet (minder) van andere angststoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rachman’s 3 routes naar angst

A
  1. directe conditionering
  2. observationeel leren
  3. verbale informatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kritiek op directe conditionering

A
  • Niet alle patiënten met angststoornis hebben negatieve gebeurtenis meegemaakt.
  • Stimuli zijn niet universeel in het veroorzaken van angst.
  • Gebrek aan bekrachtiging stimulus leidt niet altijd tot vermindering angst.
  • Voorbeeld: spinnenfobie in land met veel spinnen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat kan observationeel leren verklaren?

A
  • het overdragen van angst binnen families
  • hoe er wordt omgegaan met de angst, positief of negatief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn risicofactoren binnen een gezin?

A
  • conflict tussen ouders
  • gebrek aan betrokkenheid
  • gebrek aan emotionele steun
  • warmte als beschermende factor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

overinvolvement en angst

A

Hoge betrokkenheid en controle door ouders (overinvolvement) is sterk gerelateerd aan een toename van gedragsinhibitie (BI) en angst bij kinderen tussen 4 en 6 jaar.
Hoe meer een ouder overbeschermend is, hoe groter de kans dat een kind angstig en geremd blijft over tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is het cognitieve controle systeem in de hersens?

A

bevindt zich in de prefrontale cortex,

betrokken bij inhibitie, emotieregulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sociaal-emotionele systeem in de hersens

A

bevindt zich in de limbische / subcorticale gebieden
rol in emoties en motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fronto-amygdala netwerk

A
  • Amygdala: rol in aanleren van angst.
  • Ventro-mediale prefrontale cortex (vmPFC): rol in regulatie en verminderen van uiting van
    angst
  • Interactie tussen gebieden zorgt voor omgang met angst
  • Gebrek aan regulatie van angst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

resultaten no-go test

A
  • adolescenten maken meer fouten bij het zien van bange gezichte dan kinderen en volwassenen
  • gebrek aan cognitieve controle
  • gevoeliger voor emotie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly