Dossier 7 | Exercices Flashcards
1
Q
humeurig zijn
A
être d’humeur changeante
2
Q
de laatste tijd
A
ces derniers temps
3
Q
Wat een teder iemand!
A
C’est quelqu’un de très tendre!
4
Q
erg
A
très
particulièrement
5
Q
gevoelig
A
sensible
6
Q
oneerlijk
A
malhonnête
7
Q
grappig
A
drôle
8
Q
(on)tevreden over
A
(mé)content(e) de
9
Q
Wat ben jij soms vervelend!
A
Qu’est-ce que tu peux être énervant(e)!
10
Q
raar
A
bizarre
11
Q
Zijn jullie braaf geweest?
A
Vous avez été sages?
12
Q
Zij zijn niet nieuwsgierig genoeg
A
ils manquent de curiosité
13
Q
Hij zegt niet veel
A
Il ne dit pas grand-chose
14
Q
elkaar kussen (begroeting)
A
faire la bise
15
Q
neuken
A
bêser