Dossier 1 | Faire connaissance Flashcards
geboorteplaats
lieu de naissance
burgerlijke stand
l’état civil (m)
kennis maken
faire connaissance de qqn
verrukt
verrukt over
enchanté(e)
ravi(e) de
elkaar groeten
se saluer
ergens voor slagen
réussir qqch
eerste zittijd
première session
eindverhandeling
le mémoire
stage
le stage
avondschool
le cours du soir
de studie
l’étude (f)
huiswerk, taak
le devoir
de stroom, onderwijstype
la filière
studierichting, keuzerichting
l’option (f)
kleuterschool
l’école maternelle (f)
afgelopen, laatste, voorbije
dernier
hobby, vrijetijdsbesteding
le loisir
de nederlaag
la défaite
opgeven
abandonner qqch/qqn
betwisten, spelen
disputer qqch
kijker, toeschouwer
le spectateur
de slechte verliezer
le mauvais perdant
fluiten
siffler
de scheidsrechter
l’arbitre
de ontspanning
la détente
gastvrij, gezellig
convivial(e)
verzamelen
collectionner
breien
faire du tricot
kruiswoordraadsel
mots croisés
stuk speelgoed
le jouet
schaken, schaaksport
jouer aux échecs
in de tuin werken, tuinieren
jardiner
avondklok
couvre-feu
lockdown
confinement
een diploma behalen
décrocher/obtenir un diplôme (de…)
economische wetenschappen
(les études de) sciences économiques
politieke wetenschappen
(les études de) sciences po
rechten
le droit
geneeskunde
la médecine
wiskunde
les mathématiques
ingenieursstudies
les études d’ingénieur
bachelor in toegepaste taalkunde
Bachelier en linguistique appliquée
master in vertaling
Master en Traduction
master in tolken
Master en Interprétation
master in meertalige communicatie
Master en Communication multilingue
een hogeschool
une haute école, une école superieure
een middelbare school
l’école secondaire
beroepsonderwijs
l’enseignement professionel
een opleiding
une formation
een (grote) onderscheiding
une (grande) distinction
faculteit letteren en wijsbegeerte
la faculté de Lettres en Philosophie
docent
le chargé de cours
keuzevak
un cours à option/facultatif/optionnel
afwerken
terminer
thesis
le mémoire
niet afwerken
abandonner
kaartspelen
jouer aux cartes
deelnemen aan
participer au
de moestuin
le jardin potager
klarinet spelen
jouer de la clarinette
op foto zetten
prendre en photo
paardrijden
l’équitation
geheugenkaart
la carte mémoire
atletiek
l’athlétisme
atletieker
l’athlète
tennis
le tennis
tennisser
le joueur/la joueuse de tennis
fietsen
le cyclisme
fietser
le cycliste
gymnastiek
la gymnastique
turner
le gymnaste
skiën
le ski
skiër
le skieur, la skieuse
zwemmen
la natation
zwemmer
le nageur, la nageuse
paardrijden
faire du cheval
ruiter
le cavalier, la cavalière
naar een discotheek gaan
aller en boîte
naar de cinema gaan
aller au cinéma
shoppen
faire du shopping
wandelen
se promener
uitslapen
faire la grasse matinée
iets drinken
boire une verre
het is hoog tijd
il est grand temps (que je + subj)
aan sport doen
faire du sport
wintersport
les sports d’hiver
tafelvoetbal spelen
jouer au babyfoot
gezelsschapsspel
un jeu de société
ganzenbord
le jeu de l’oie
muziek luisteren
écouter de la musique
videogames spelen
jouer des jeux vidéos
geboorte-
natal(e)
echtgenoot, echtgenote
mari, marie
époux, épouse
oud
agé(e) (de 21 ans)
oudste, eerstgeborene
aîné(e)
scheiden
divorcer
trouwen
se marier avec qqn
alleenstaande
célibataire
weduwnaar, weduwe
veuf
veuve
lievelings-, favoriet
préféré(e)
huisdier
le animal domestique
voorafgaande
précédent(e)
lagere school
l’école primaire
duiken, duiksport
le plongeon
de doelman
le(/la) gardien(ne) de but
verslaan
battre
gelijkspelen
faire match nul
de sportclub
l’association (f) sportive
start
le départ
in de tuin werken, tuinieren
jardiner
