Domein E Flashcards

1
Q

Hoofddoelen marketing

A
  1. Informeren van doelgroep
  2. Creëren van een markt
  3. Winnen marktaandeel
  4. Klantbehoud
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waardepropositie

A

Wat kan jij je klanten aanbieden. Bestaat meestal uit:

  1. Functionele voorden voor de klant
  2. Verkleinde nadelen voor klant
  3. Meer emotionele waarde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Klantwaarde

A

Totale waarde van aankopen van een klant in periode dat relatie bestaat. Het doel s een lange termijn relatie met klanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Klantwaardepropositie

A

Alle aspecten van een product waar een klant voor wil betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vijfkrachtenmodel

A
Manier om aantrekkelijkheid van een bedrijfstak te analyseren. Ontwikkeld door Porter.
Bestaat uit:
1. Leveranciers en kopers
2. Potentiële toetreders en substituten
3. Concurrentie binnen bedrijfstak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verticale stroom vijfkrachtenmodel

A

Verticale concurrentie tussen leveranciers en kopers. Voornamelijk over onderhandelingsmacht leveranciers en kopers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Horizontale stroom vijfkrachtenmodel

A

Potentiële toetreders tot substituten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Concurrentie binnen bedrijfstak

A

Onderdeel vijfkrachtenmodel. Afhankelijk van aantal concurrenten, productdifferentiatie en marktcapaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

marktcapaciteit

A

Maximale hoeveelheid producten die afgenomen kunnen worden. Als aanbod>marktcapaciteit daalt de prijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Potentiële toetreders

A

Hangt af van kapitaalintensiviteit, schaalvoordelen en distributiekanalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Optimale productiegrootte

A

Productiemaatschappij waarbij kosten per goed het laagste zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Substituten vijfkrachtenmodel

A

Bij veel vervangende producten zal prijs lager zijn door afgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kopers vijfkrachtenmodel

A

Prijsgevoelige kopers maken markt minder aantrekkelijk. Beschikbaarheid informatie voor kopers vergroot hun marktmacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leveranciers vijfkrachtenmodel

A

Meer leveranciers betekent minder marktmacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

3C model

A

Succes hangt af van customers, corporation en competition

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Customers 3C model

A

Bedrijf moet weten wat klant wil. Belangrijk hierin zijn productgebruik en type consument (marktsegment).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Corporation 3C model

A
  1. Imago: beeld dat klant van je onderneming heeft

2. Kostenstructuur: betrekking op inkoop- en productiebeslissing. Wat maak je en wat besteed je uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Competition 3C model

A

Sterke en zwakke punten van concurrenten analyseren en zwakke punten uitbuiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Verschil vijfkrachtenmodel en 3C model

A

Vijfkrachtenmodel draait om aantrekkelijkheid van de markt. 3C model gast om behouden positie om de markt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Question marks portfolio analyse

A

Producten in introductiefase. Er is veel onduidelijkheid over toekomstig succes en kosten zijn hoog. De investeringen zijn nog niet terugverdiend. Deze producten worden gefinancierd uit opbrengsten cash cows.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Stars portfolioanalyse

A

Producten in groeifactor. Omzet stijgt maar nauwelijks winst. Doorgaande investeringen noodzakelijk. Betaald eigen kosten uit de omzet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Cash cows portfolioanalyse

A

Cash cows leveren veel geld op en hebben relatief lage kosten. Zijn meestal in de rijpheidsfase en winsten worden gebruikt voor financiering van producten in andere levensfasen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Dog’s portfolioanalyse

A

Producten in de neergangsfase of vervalsfase. Worden weinig investeringen in gedaan, financieren zichzelf. Het beste moment om af te stoten is net voor MO=MK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waardestrategie

A

Manier om zoveel mogelijk in te spelen op klantwaardepropositie. De drie mogelijke strategieen zijn productleiderschap, operationele uitmuntendheid en klantpartnerschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waardestrategie productleiderschap

A

Nadruk ligt op innovatie.Veel onderzoek en ontwikkeling. Veel getalenteerde werknemers. Onderneming moet in staat zijn om het beste product aan te bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Operationele uitmuntendheid

A

Optimalisatie van alle bedrijfsprocessen. De lage kosten zorgen voor lagere prijs. Vooral standaardproducten met grootschalige productie. Zorgt voor snellere leverbaarheid enconstante kwaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Klantenpartnerschap

A

Klant staat centraal. Focus op lange termijn relaties. Decentrale organisatie die snelkan inspelen op behoefte en wensen van klanten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Gap waardestrategie

A

Verschil. Tussen werkelijke. En gewenste positie

29
Q

4p’s

A
  1. Productbeleid: wat voor soort product?
  2. Prijsbeleid: wat is de prijs? Zijn er kortingen?
  3. Plaatsbeleid: hoe komt product bij afnemer?
  4. Promotiebeleid: hoe wordt er reclame gemaakt? Welk medium?
30
Q

B2C

A

Business to Consumer: verkoop g&d aan consument door onderneming

31
Q

B2B

A

Verkoop g&d aan ondernemingen door andere ondernemingen

32
Q

C2C

A

Verkoop g&d aan consument door consument. Vaak tweedehands producten

33
Q

C2B

A

Afleveren waarde door consument aan ondernemingen, bijvoorbeeld door enquetes, reviews en derg.

34
Q

Routinematig aankoopgedrag

A

Routine aankopen die zonder al te veel nadenken. Vaak gekocht worden. Deze goederen worden ook wel convenience goods genoemd.

35
Q

Unsought goods

A

Goederen die je vaak koopt maar nooit van plan bent om. Te kopen. Dit zijn vaak producten dicht bij de toonbank.

36
Q

Beperkt probleemoplossend aankoopgedrag

A

Consument koopt goederen minder vaak in en heeft een vaag plan van wat hij wil kopen, maar geen details. Consument doet meer moeite voor product en deze hebben vaak een hogere prijs dan. Convenience goods. worden ook wel shopping goods genoemd.

37
Q

Uitgebreid probleemoplossend aankoopgedrag

A

Belangrijk product met hoge prijs. Consument doet veel moeite om informatie te winnen. Goederen worden bijna nooit gekocht en specialty goods genoemd.

38
Q

A-merk

A

Bekend merk met een goede reputatie. Ze hebben een groot marktaandeel en meer marktmacht. Deze producten worden vaak op oophoogte in de schappen gezet.

39
Q

B-merk

A

Een goedkoper, maar minder bekend merk dat niet op ooghoogte wordt aangeboden.

40
Q

Huismerk

A

Producten die uit naam van de detaillist worden aangeboden.

41
Q

Private label

A

Producten worden onder een naam uitgebracht anders dan die van de fabrikant. Hierdoor denkt consument dat ze een andere merk kopen, terwijl beide merken van zelfde fabrikant zijn.

42
Q

Paraplumerk

A

Producent brengt alle producten onder 1 naam op markt. Dit zorgt voor garantie en kwaliteit maar kan tot grote reputatieschade leiden.

43
Q

Intrductiefase levenscyclus

A

Producten zijn net op de markt gekomen en hoog geprijsd omdat kosten terugverdiend moeten worden. Er is een beperkt aantal varianten en er wordt geen tot weinig winst gemaakt. Concurrent kijkt aandachtig naar ontwikkelingen

44
Q

Groeifase levenscyclus

A

Snelle groei omzet zorgt voor het ontstaan van kostenvoordelen. Er worden meer varianten op de markt gebracht en minder reclame gemaakt. Winst groeit snel en kosten worden terugverdiend. Er komen nieuwe toetreders op de markt.

45
Q

Rijpheidsfase levenscyclus

A

Afnemende groei van de omzet en dalende prijzen zorgen voor afnemende groei van de winst. Er komen nog meer varianten en er komt vaste concurrentie.

46
Q

Verzadigingsfase levenscyclus

A

Er is nog amper groei in de omzet en winst daalt. Er is hevige concurrentie en veel promotiekosten worden besteedt aan nieuw, beter product.

47
Q

Neergangsfase levenscyclus

A

Omzet, winst, aantal varianten, aantal verkoopplaatsen en promotie-uitgaven dalen allemaal.

48
Q

Levensduur

A

Duur van levenscyclus van product. Wordt bepaald door:

  1. Snelheid technologische ontwikkelingen
  2. Concurrentie
  3. Mate van acceptatie door nieuwe afnemers.
49
Q

Penetratiepolitiek

A

Nieuwe prijs laag vaststellen zodat een groot gedeelte van de markt van een nieuw product voorzien is. Daarna kan productie toenemen wat voor lagere kosten zorgt. Het doel van de penetratiepolitiek is het snel winnen van een groot marktaandeel.
Door lage prijs zal er weinig concurrentie zijn.

50
Q

Afroompolitiek

A

Er wordt een hoge startprijs gehanteerd, waarna deze in termijnen wordt verlaagd. Er kan hierdoor geprofiteerd worden van mensen die het product graag willen hebben. Kan alleen worden toegepast als:

  1. Product betrekkelijk nieuw is
  2. Duurzaam consumptiegoed of erg modegevoelig goed is.
  3. Aantal kopers in elke fase groot is
51
Q

Push-distributie

A

Producent doet er alles aan om detaillist zijn product in haar assortiment op te laten nemen

52
Q

Pull-distributie

A

Producent promoot zijn eigen product aan de consument. Hierdoor zullen deze naar het product vragen bij de detaillist, waardoor deze genoodzaakt wordt het product in het assortiment op te nemen.

53
Q

Kenmerken logistiek

A
  1. Bestaat uit goederen- en informatiestroom
  2. Houdt rekening met afnemers en leveranciers
  3. Vindt ook binnen een onderneming plaats
  4. Verzorging van inkopen, verkopen en aflevering
54
Q

JIT-principe

A

Just In Time-principe: ondernemingen maken afspraken met hun leveranciers over tijdstip aflevering goederen. Deze goederen moeten niet eerder of later afgeleverd worden. Hierdoor kan een onderneming voldoen met minder voorraad, wat kosten bespaard.

55
Q

Afval logistiek

A

Grondstoffen en onderdelen die tijdens het productieproces verloren gaan.

56
Q

Uitval

A

Gereed product dat niet aan kwaliteitseisen voldoet en wordt afgekeurd.

57
Q

Reverse logistics

A

Terughalen en verwerken van afgedankte spullen en de verwerking van afval, uitval en emballage. Reverse logistics steeds belangrijker door strenger wordende regelgeving.

58
Q

4c’s internetmarketing

A
  1. Customer’s solution: product moet probleem consument oplossen
  2. Cost to Consumer: prijs: wat zijn de kosten gedurende gehele levensduur
  3. Convenience: Plaats: gemak voor consument
  4. Communications: klanten beoordelingen
59
Q

E-marketingbeleid

A

Alle activiteiten die een onderneming uitvoert om de behoeften van hun online klanten te bevredigen.

60
Q

Clickstreamprogramma’s

A

Programma’s die klantgedrag bijhouden en analyseren

61
Q

Conversatieratio

A

Percentage bezoekers dat wordt omgezet in klanten

62
Q

conversiemarketing

A

Ombuigen van een negatieve mening van consument naar een positieve mening

63
Q

Contramarketing

A

Acties om ongewenst gedrag te laten verminderen/verwijderen

64
Q

Zelfregulering

A

Het zelf opleggen van regels door een bedrijfstak

65
Q

Factoren ethiek

A

Ethiek wordt grotendeels beïnvloed door normen & waarden en cultuur. Dit is dus voor iedereen verschillend

66
Q

Datamining

A

Verbanden leggen tussen grote datasets. Dit is belangrijk voor het aanbieden van gepersonaliseerde reclame.

67
Q

Fifo-systeem

A

First in First Out.

Het deel van de voorraad dat het langste aanwezig is wordt als eerste gebruikt. Dit wordt lastiger bij hogere hoeveelheid van het aantal transacties. Hier kan automatisering bij helpen.

68
Q

Lifo-systeem

A

Last in First out

Laatst gekochte goederen worden als eerste afgeboekt. Dit is alleen administratief, in werkelijkheid zal langstliggende partij als eerste worden afgeleverd.

Een waarderingssysteem kan niet zomaar veranderd worden

69
Q

Vaste verrekenprijs

A

Schatting van de gemiddelde verkoopprijs wordt gebruikt om voorraad af te boeken. Er wordt vaak een correctie aangebracht om brutowinst te kunnen berekenen.