Domein B hoofdstuk 5 t/m 7 Flashcards

1
Q

Wat is verzekeren

A

bij verzekering verplicht de verzekeraar zich om tegen ontvangst van een premie de verzekerde schadeloos te stellen wegens een verlies, schade of gemis van vewacht voordeel door een onzeker voorval. Door betalen van verzekering worden de risico’s waarmee je te maken het tegen betaling van een premie verminderd of zelfs weggenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schadeverzekering

A

Uitkering die afhankelijk is van opgelopen schade. Dit is nooit meer dan het schade bedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Voorbeelden schadeverzekering

A
  • Brandverzekering
  • Transportverzekering
  • Bedrijfsschadeverzekering
  • Kredietverzekering
  • Productaansprakelijkheidsverzekering
  • Aansprakelijkheidsverzekering
  • Rechtsbijstandsverzekering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Brandverzekering

A

Dekt schade door brand. Meestal ondergebracht in uitgebreide verzekering samen met inbraak, water- en stormschade en diefstal. Maximaal uitgekeerde bedrag= verzekerde bedrag. Soms met indexclausule= verzekerde som en de premie groeien mee met algemene prijsstijging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Transportverzekering

A

verzekering tegen financiële gevolgen van schade. Ook de imaginaire winst (winst die behaald zou zijn door verkoop beschadigde goederen wordt verzekerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bedrijfsschadeverzekering

A

Dekt financiële gevolgen door bedrijfsstilstand. Uitkering per dag stilsand en is afhankelijk van de hoogte van totale kosten en de imaginaire winst. Als je ervoor kiest een verzekering te nemen die ook imaginaire winst dekt heb je uiteraard een hogere jaarpremie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kredietverzekering

A

verzekering tegen wanbetaling klanten. Is nooit 100%, afsluiter draagt zelf ook kredietrisico. Een bijzondere vorm van kredietverzekering is exportverzekering. Dekt commercieel risico, en politiek risico (politieke blokkade geldstromen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Productaansprakelijkheidsverzekering

A

verzekering tegen geldelijke gevolgen schadeclaims tegen producten verzekerde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aansprakelijkheidsverzekering

A

Verzekering tegen schuld letselschade aan personene of schade zaken van personen toebrengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rechtsbijstandverzekering

A

verzekering die bijstaat bij juridische geschillen. Kan in twee manieren worden uitbetaald. In natura: jurist beschikbaar stellen of in geld: geldbedrag beschikbaar stellen om kosten jurist te betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Berekening uitkering

A

verzekerde som/ gezonde waarde X schadebedrag

-Verzekering keert nooit een bedrag uit hoger dan het schadebedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Oververzekering

A

Verzekerde som is hoger dan de gezonde waarde van verzekerd object.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Onderverzekering

A

Verzekerde som is lager dan de gezonde waarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Premier risque verzekering

A

Verzekeraar keertg hele schadebedrag uit ondanks onderverzekering. Vaak bij inbraak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sommenverzekering

A

Uitkering afhankelijk van moment dat onzeker voorval plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Levensverzekering

A

Sommenverzekering waarbij de verzekeraar een bedrag uitkeert op een moment dat verband houdt met al dan niet in leven zijn van een bepaald persoon. Kan in periodieke betalingen of een eenmalige koopsom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vier partijen sommenverzekering

A
  1. Verzekeraar= verzekeringsmaatschappij
  2. Verzekeringnemer= degene die de verzekering afsluit
  3. Verzekerde= de persoon op wiens leven/ dood de verzekering is afgesloten.
  4. Begunstigde= persoon die geld krijgt uitgekeerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Lijfrenteverzekering

A

Begunstigde ontvangt reeks bedragen vanaf een bepaalde datum tot overlijden van verzekerd of een bepaalde datum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Pensioenverzekering

A

Extra pensioenverzekering naast AOW. Kosten meestal verdeeld tussen werkgever en -nemer.

De meest toegepaste pensioenverzekering is het beschikbare-uitkeringssysteem waarbij de utikering afhanklijk is van afgedragen premies gedurende tijd dat verzekerde is aangesloten bij een bepaald pensioenfonds.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Compagnonsuitkering

A

Verzekering die geld uitkeert als een van vennooten van een VOF overlijdt. Ergenamen van overleden vennoot worden uitgekocht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Sparen

A

geld bewaren om later uit te geven. Als beloning krijg je rente. De hoogte van het rentepercentage hangt af van de looptijd (langer is hoger), de hoogte van het spaarbedrag (groter= hoger) en de ontwikkeling van financiële markten (hoog aanbod kapitaal= dalend rentepercentage).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Risico’s sparen

A
  1. Het rentepercentage is kleiner dan het inflatiepercentage

2. Bij failliesement val je onder Nederlands Depositogarantiestelsel en ontvang je maximaal €100.000

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Lenen

A

Nu geld lenen dat je later terugbetaald met rente.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Jaarlijks kostenpercentage

A

percentage van wat je in totaal betaald ten opzichte vna geleend bedrag. Voor bedragen kleiner dan €40.000 geldt een maximale rente + 12%punten. Dit worden de jaarlijkse financieringskosten genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Bureau krediet registratie

A

BKR houdt bij of je leningen netjes terugbetaald. Speelt mee in besluit van de bank om geld uit te lenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Consumptief krediet

A

lening voor auto/huis zonder onderpand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Doorlopend krediet

A

Maximaal bedrag dat geleend mag worden. Hoeft niet in een keer terugbetaald te worden en afgeloste bedragen mogen opnieuw opgenomen worden. Bank hoeft maar 1 keer onderzoek te doen naar kredietwaardigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Persoonlijke lening

A

In 1 keer opgenomen bedrag voor lening voor bepaald doel. Erg overzichtelijk en afgeloste bedragen mogen niet opnieuw opgenomen worden. Aflossingen en interest gelijk verdeeld over termijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Nadelen doorlopend krediet en persoonlijke lening

A

Deze vormen van lenen zijn duur en de bank heeft weinig zekerheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Koop en verkoop op afbetaling

A

Koper en verkoper komen overeen dat roerend goed in termijnen wordt betaald. Vaak bij duurzame consumptiegoederen.

31
Q

Huurkoop

A

Afbetaling in meerdere termijnen. Verkoper blijft eigenaar tot laatste betaling. Bij wanbetaling kan verkoper product terugnemen.

32
Q

Omslagstelsel

A

AOW wordt betaald vanuit premies die nu ontvangen worden. Werkenden van nu betalen AOW huidig gepensioneerden.

33
Q

Verplicht sparen

A

Spaarder moet meedoen aan regeling. Meest bekende vorm van verplicht sparen is het bedrijfspensioen. Vaak is een bedrijfspensioen een collectief voor de hele bedrijfstak.

34
Q

Bedrijfspensioen

A

Maandelijks deel van inkomen wordt ingehouden en ingelegd als pensioenpremie. Circa een/derde van last pensioenpremie ingehouden op loon. De rest ingelegd door bedrijf. Geregeld via het kapitaaldekkingsstelsel

35
Q

Kapitaaldekkingsstelsel

A

Nu ingelegde premies worden belegd en de premies X rendement is de pot waaruit uitkeringen betaald zullen worden in de toekomst.

36
Q

Voordelen bedrijfspensioen

A
  1. Werkgever betaalt deels mee aan pensioen.
  2. Geen inkomstenbelasting over ingelegde premies.
  3. In principe geïndexeerd met loonontwikkeling: loonstijging= pensioenstijging.
  4. Kosten fonds laag door grootschaligheid.
  5. Werknemers sparen automatisch mee voor pensioen.
37
Q

Nadelen verplicht sparen

A
  1. Inleg= behoorlijk deel van inkomen waar je zelf niet over beschikt.
  2. Je kunt niet vrij kiezen voor een bepaald pensioenfonds.
  3. Onzekerheid over voldoende rendement om geïndexeerde pensioenen te betalen.
38
Q

Vormen vrijwillig sparen

A
  1. lijfrente, banksparen, zelf beleggen, sparen bij bank
39
Q

Lijfrenteverzekering

A

Verzekerde betaalt periodieke/ eenmalige premies die belastingaftrekbaar zijn. Vanaf bepaald moment tot bepaald moment wordt premie uitgekeerd die belast wordt.

40
Q

Banksparen

A

Het doel is sparen voor pensioenaanvulling. Spaarder kan regelmatig geld starten en tot een bepaald bedrag afhankelijk van de hoogte van het inkomen en het pensioentekort is de storting fiscaal aftrekbaar en saldo bankrekening telt niet mee voor vermogensbelasting. Geld is tussentijds niet opneembaar en spaarder bepaalt wanneer en hoe lang geld wordt uitgekeerd. Minimaal over 5 jaar spreiden en ook uitkeringen zijn belast.

41
Q

Voordelen vrijwillig sparen

A
  1. Je kunt zelf inleg beperken bij financiële moeilijkheden.
  2. Zelf opbouw pensioen regelen
  3. Kunt belegde/gespaarde bedrag ook voor andere dingen gebruiken.
  4. Bij overlijde valt gespaarde bedrag meestal in nalatenschap.
42
Q

Nadelen vrijwillig sparen

A
  1. Gaan mensen zelf sparen en is het genoeg: nemen ze initiatief?
  2. Kosten vrijwillig sparen zijn relatief hoog.
43
Q

Vrij opneembare spaarvormen

A

Spaarvormen waarbij je op elk moment geld op kan nemen. Meest bekende is de dagelijks opvraagbare spaarrekening.

44
Q

Niet-vrij opneembare spaarvormen

A

Spaarde spreekt af wanneer hij weer over geld kan beschikken. Meest bekende is deposito: geld in bewaring geven. Het vroegtijdig opnemen van geld levert boete op, behalve in gevallen van werkloosheid of echtscheiding. De afgesproken rente op een deposito is vaak hoger dan de normale rente.

45
Q

Banksparen

A

Ingelegde bedrag staat vast tot AOW-leeftijd

46
Q

Effecten

A

Waardepapieren die gekocht en verkocht kunnen worden. Waardepapieren worden ook wel vermogenstitels genoemd.

47
Q

Provisie

A

Geldelijke vergoeding voor de diensten die de vergunninghouder, de broker, voor de belegger uitvoert.

48
Q

Limietorders

A

Belegger geeft maximale koopprijs of de minimale verkoopprijs op waartegen de order mag worden uitgevoerd. Er bestaat een kans dat de prijs niet binnen die limieten valt. Dan wordt de order niet uitgevoerd.

49
Q

Marktorder/ bestenorder

A

Order tegen de eerst volgende prijs. Hierbij is er zekerheid van uitvoering maar er is hierdoor onzekerheid van de prijs.

50
Q

Index

A

Geeft beeld prestaties van (een deel van) de markt en of de prijzen stijgen of dalen. De bekendste Nederlandse index is de AEX-index. Deze index geeft de 25 meest verhandelde fondsen van Nederland weer. Elk fonds heeft hierin zijn eigen gewicht en dat gewicht wordt bepaald door de marktkapitalisatie (marktwaarde) van het bedrijf.

51
Q

Martkkapitalisatie

A

totaal aantal aandelen x de beurskoers.

52
Q

Aandeel

A

Een aandeel is een bewijs van deelname in het EV van een onderneming

53
Q

Emitteren

A

aandelen uitgeven

54
Q

Nominale waarde

A

Waarde dat op het aandeel staat

55
Q

Koerswaarde

A

Waarde waarvoor het aandeel op de beurs wordt verhandeld.

56
Q

Emissiekoers

A

Prijs die beleggers moeten betalen voor nieuw uitgegeven aandelen.

57
Q

Vergelijking spaarrekening en beleggen in aandelen

A
  1. Spaarrekening VS beleggein in aandelen
  2. Lage opbrengst VS hogere opbrengst
  3. Weinig risico VS hoger risico
  4. Korte termijn VS lange termijn
58
Q

Dividend

A

Deel van de winst dat wordt uitgekeerd aan aandeelhouders als percentage van de nominale waarde of als bepaald bedrag per aandeel.

59
Q

Koerswinst

A

Verschil tussen huidige koersprijs en de prijs van aankoop. Koersverlies is het negatieve verschil tussen de huidige koersprijs en de prijs van aankoop.

60
Q

IPO

A

Initial Public Offering: eerste uitgave van aandelen op de beurs.

61
Q

Secondary issue

A

Onderneming geeft voor de tweede keer aandelen uit op de beurs.

62
Q

Aandelenrendement

A

som van dividend rendement en koersrendement, ook wel totale rendement. Berekend door: Totale rendement / aankoopprijs

63
Q

Obligatielening

A

Geldlening op lange termijn die verdeeld is in kleine stukjes. Staatsobligaties hebben lagere rente dan bedrijfsobligaties, doordat staten bijna niet failliet kunnen gaan.

64
Q

Obligatie

A

Bewijs van deelname in een obligatielening. Het innen van aflossing en interest wordt vaak overgelaten aan banken.

65
Q

Aflossing obligaties

A
  1. Aan het einde van de looptijd worden obligaties in één keer afgelost.
  2. Elk jaar een deel afgelost door loting.
  3. Teruggekocht door de afsluiter van obligatielening.
66
Q

Koers obligaties

A

Koers obligaties stijgen als de marktrente daalt en dalen als de marktrente stijgt.

67
Q

Couponrendenement

A

Verhouding tussen de nominale rente en de koers van de obligatie.

68
Q

Overeenkomsten aandelen en obligaties voor de belegger

A
  1. Zijn beiden vermogenstitels waarin belegd kan worden.

2. Obligaties en aandelen kun je via de effectenbeurs verhandelen.

69
Q

Verschillen aandelen en obligaties voor de belegger

A
  1. Aandeel bewijs mede-eigendom en obligatie schuldbewijs.
  2. Obligaties (tijdelijk vermogen) worden afgelost en aandelen permanent vermogen dat niet wordt afgelost.
  3. Bij faillissement hebben obligatiehouders voorrang op aandeelhouders.
  4. Koersrisico bij aandelen groter dan bij obligaties.
  5. Dividenduitkering aandelen niet vast en bij obligaties vaste rentevergoeding.
  6. Kans op hoog rendement veel groter bij aandelen dan bij obligaties.
70
Q

Converteerbare obligatie

A

Obligatie met het recht om deze (vaak tegen betaling) om te wisselen voor aandelen. Als uitgever de conversiekoers bepaald is er een lagere opbrengst voor belegger. Als belegger de conversiekoers bepaald is er een hogere opbrengst voor de belegger

71
Q

Risicospreiding

A

grote beleggers verspreiden hun beleggingen in aandelen over meerdere ondernemingen en hun obligaties over meerdere ondernemingen en overheden. Hierdoor wordt de kans op verlies verkleind. Dit is moeilijker voor kleine beleggers en beleggingsfondsen kunnen hier wellicht bij helpen.

72
Q

Beleggingsfonds

A

fonds waar beleggers met vergelijkbare beleggingsdoelen geld in leggen. Worden beheerd door professionele beleggingsmanagers Beleggingsfondsen geven participaties uit, waardoor de belegger die deze participatie koopt voor een klein deel eigenaar is van de portefeuille van beleggingsfonds.

73
Q

Beleggen en vreemde valuta

A

Als er wordt belegd in buitenlandse aandelen bestaat de kans dat er ook in andere valuta betaald moet worden en dan is er sprake van valutarisico (meer of minder waard worden vreemde valuta). Daarom wordt vaak vermeld voor hoeveel procent er in een bepaalde valuta is belegd.

74
Q

Kosten beleggingsfonds

A

De kosten voor een beleggingsfonds bestaan vaak uit aan- en verkoopkosten en jaarlijkse beheerskosten. Deze kosten worden ten laste gebracht van het vermogen van het beleggingsfonds.