DNA intro (W1) Flashcards

1
Q

Welke twee type cellen zijn er

A

Prokaryoot & Eukaryoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke domeinen vallen onder prokaryoot?

A

De domeinen bacteria & archea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke domeinen vallen onder eukaryoot?

A

Protisten, Schimmels, planten en dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke domein heeft wel of geen celkern

A

Eukaryota - celkern
Prokaryoot - geen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar bevind zich het DNA?

A

Eukaryota - in celkern
Prokaryoot - in de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar zijn ribosomen verantwoordelijk voor?

A

Eiwitsythese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Mitocondria

A

Energiefabriek van de cel

Haalt atp uit suikers + vetten m.b.v zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel mitochondrieen bevat een cel ongeveer?

A

100-1000

Het ligt aan de soort cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Opbouw DNA

A

Genen -> DNA -> nucleinezuren (nucleotides)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

DNA is antiparallel, wat betekent dit?

A

De twee strengen staan in tegengestelde richting van elkaar?

‘5 —– 3’
3’—–5’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

DNA is complimentair, wat betekend dit?

A

Er zullen altijd dezelfde nucleotide paren vormen

C - G
A - T

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de 3 belangrijke componenten van en nucleotide?

A

fosfaatgroep, pentose suiker, een van de basen (ATCG)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Benaming van de 4 basen?

A

Adenine (A)
Cytosine (C)
Tymine (T)
Guanine (G)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke pentose suiker is er in een nucleotide

A

deoxyribose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op welke *’ C zit bij pentose de OH-groep en wat gebeurd er verder?

A

3’C, alleen op deze plek kan er een nieuwe nucleotide ingebouwd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke twee soorten basen zijn er?

A

pyrimidines & purines

17
Q

Wat zijn de pyrimidines?

A

Cytosine, Thymine,
Uracil (RNA)

Denk aan; Pyrimidines is CUT om te spellen.

18
Q

Wat zijn de purines?

A

Adenine en Guanine

19
Q

Kenmerken van pyrimidines?

A

Pyrimidines hebben 1 ring met stikstof

20
Q

Kenmerken van purines?

A

Purines bestaan uit twee grote ringen.

21
Q

Waarom bindt een C-G en een A-T aan elkaar?

A

Er worden altijd 3 ringen gevormd worden.

Op deze manier blijft het DNA (redelijk) stabiel is.

A-T hebben 2 H-bruggen en C-G hebben er 3.

22
Q

Verschillen van RNA en DNA

A

Andere suiker; Ribose
Uracil (U) ipv Thymine
Enkelstrengs

RNA speelt een rol bij translatie van eiwitten.

23
Q

Waar zit het genetisch materiaal?

A

chromosomen

24
Q

Gemiddeld nucleotide-paren?

A

150 miljoen per chromosoom

Het aantal nucleotide in een cel is 6.4 miljard.