Défi 4: M1 Flashcards

1
Q

afnemen, in verval zijn

A

être en baisse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de empathie

A

l’empathie (f)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een beroep uitoefenen

A

exercer un emploi / un métier (c –> ç auto)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ambitie hebben

A

avoir de l’ambition

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een succes

A

une réussite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

in een team werken

A

travailler en équipe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een studierichting

A

une filière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

megalomaan (–> leidt aan grootheidswaanzin)

A

mégalo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zijn honger naar … stillen

A

assouvir sa soif (de)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een afgevaardigde, vertegenwoordiger

A

un(e) délégué(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

erg populair zijn

A

être en vogue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

rijpen, groeien

A

mûrir (zoals finir)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een toekomst

A

un avenir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zich richten op

A

cibler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een salaris

A

un salarie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de nieuwe technologieën

A

les nouvelles technologies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

aannemen, tewerkstellen

A

embaucher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een onrechtvaardigheid

A

une injustice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het teamwork

A

le travail d’équipe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

anticiperen

A

anticiper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

je eigen baas / bazin zijn

A

être son / sa propre patron(ne)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

het hoofd koel houden

A

garder la tête froide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

floreren, groeien, uitbreiden

A

être en expansion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een HR-verantwoordelijke

A

un(e) responsable du recrutement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

een professionele sector

A

un secteur / domaine d’activité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

het hoger onderwijs

A

l’enseignement supérieur (m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

nuttig zijn voor

A

être utile à

28
Q

een vaardigheid

A

une compétence

29
Q

de arbeidsmarkt

A

le marché de l’emploi / du travail

30
Q

een (echte) neus voor zaken hebben

A

avoir le (vrai) sens des affaires

31
Q

openbloeien

A

s’épanouir (zoals finir)

32
Q

een denkoefening, denkpiste

A

une piste de réflexion

33
Q

(geld) laten opbrengen

A

faire fructifier

34
Q

het telewerk

A

le télétravail

35
Q

een (studenten)lening

A

un prêt (étudiant)

36
Q

een masteropleiding

37
Q

(zich) een doel stellen

A

(se) fixer un objectif

38
Q

scherpstellen op, de balans opmaken

A

faire le point sur

39
Q

een hogeschool

A

une haute école

40
Q

een (algemene / gespecialiseerde) vorming

A

une formation (généraliste / spécialisée)

41
Q

getalenteerd, goed zijn (met zijn handen)

A

être doué(e) (de ses mains)

42
Q

bevredigend, wat voldoening geeft

A

satisfaisant(e)

43
Q

een arbeidsplaats

A

un poste (de travail)

44
Q

een bacheloropleiding

A

un bachelor

45
Q

een (behaalde) prestatie

A

une performance

46
Q

de headhunter, headhuntster (= iemand die ideale kanidaat zoekt voor job)

A

un chasseur / chasseuse de têtes

47
Q

verfijnen, precizeren

48
Q

ervaren

A

expérimenté(e)

49
Q

een klant

A

un(e) client(e)

50
Q

uren doorbrengen met

A

passer des heures à

51
Q

overwegen (om)

A

envisager (de) –> auto = +e

52
Q

selecteren

A

sélectionner

53
Q

een/de balans opmaken

A

faire un/le bilan

54
Q

zich uit de slag trekken, zijn plan trekken

A

se débrouiller

55
Q

een potentieel

A

un potentiel

56
Q

risico’s nemen

A

prendre des risques

57
Q

een internetgebruiker(ster)

A

un(e) internaute

58
Q

pendelen

A

faire la navette

59
Q

zijn weg vinden

A

trouver sa voie

60
Q

valsspelen, bedriegen

61
Q

een oriëntatie, richting

A

une orientation

62
Q

zich specialiseren (in)

A

se spécialiser (en)

63
Q

geluidsdicht

A

insonorisé(e)

64
Q

onderhandelen

65
Q

op zijn gemak zijn

A

être à l’aise

66
Q

virtueel

A

virtuel(le)

67
Q

zijn kalmte bewaren

A

garder son sang-froid